Aan de lezers van ‘Volk’
Met dees Oktobernummer zet dit schriftuur zijn vierden jaargang in. Wat dit beteekent uit oogpunt der levensvatbaarheid van ons maandschrift, begrijpt ieder die zich nog herinnert welke storm de verschijning onzer eerste nummers wekte in bepaalde middens, die overigens zoo vriendelijk waren ons een spoedig verdwijnen te kunnen voorspellen. Intusschen meenen we dat we ons niet hoeven te schamen over de drie voorbije jaren: we hebben getracht te getuigen voor de schoonheid welke in eenklank is met de waarheid; we hebben getracht de literatuur en de kunst te herstellen in hun beteekenis als draagsters der Dietsche kultuur; het kontakt opnieuw mogelijk te maken tusschen kunstenaar en volk - dit laatste in den zin van de algeheelheid der Dietsche gemeenschap - en aldus de kunst in Vlaanderen te herstellen als een factor van nationale grootheid; we hebben getracht het eerste, vrijmoedige woord te spreken over de problemen van nationale, geestelijke en kultureele orde, en als kunstenaars de eenheid te verwezenlijken tusschen onze militante Dietsche en kristene levensbeschouwing en ons werk. Heden, bij den aanvang van onzen vierden jaargang, hebben we niets af te doen of bij te voegen aan onze vroegere beginselverklaringen. We roemen er ons op dat we het orgaan geworden zijn van de jonge strijdende gedachte; we hopen dat al onze abonné's onzen arbeid zullen waardeeren en ons zullen trouw blijven.
Van af dit nummer trad Ferdinand Vercnocke toe tot onzen redactieraad.
VOLK