Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 349] [p. 349] Albert De Longie: Apollo zingt Voor André Demedts. Daar reist het vogel-vlugge lied Door gansch 't heelal, dat wakker schiet: De zonne staarde boven de kimlijn der aarde En dronk in gulden stralen nevels, die nog vaarden In de groenende weiden der donkere dalen, Die midde' in bruine en wijde bergengordels pralen. In 't hoogland vlogen door 't ruim, als flitsende kogelen Honderden zingende vogelen Tégen de stem uit het Zuiden En 't was of er ver, heel verre klokken luidden. - Lokken met wonderen-vreemden klank - De vogels, die door zonneglanzen blank Voortvlogen, rilden van hoog genot En riepen - ‘We komen! We komen, God!’ - En toen de pijn bij werven Zegevierde in lange, hooge halen, Dat zij die 't hoorden, dachten te sterven, Schudden de dennen veel flonkerende kralen Uit hun donker loof, in blij-dansende zonnestralen, Die gansch dien vloed tot voor de voeten stiet Van den vaardigen God met het Lied. Al hooger en hooger klom de zon Naar het Zuiden, waar 't zoete zingen begon, Dat soms in vreemde reven sneven kwam in bloemenkelken, Welke, stengel-vast, van stervensgroot verlangen welken, Om ontblaâren dadelik en te varen op de winden, Om den Schenker van het Hooge Lied te vinden. Vorige Volgende