Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 343] [p. 343] Bert Peleman: Ballade der verzonken Hoeve Voor de boeren uit klein-Brabant De dijk brak door; de boeren stonden tot hun buik in 't water. Het land was zwart, de wolken zwart, alleen een witte kater beet nijdig op zijn staart en zat te spinnen op het dak der hoeve. De boeren vluchtten voor den vloed en wrongen zich als zware zeebootschroeven doorheen het watervlak waarop verzopen runders dreven. Op een nabijë heuvel stonden ze met kleppertanden blauw te beven en zagen hoe de hoeve in de glooiing van hun land verzonk. Waanzinnig beten z'op hun vuist bij 't rauw geronk der waterhozen die als koopren rozen blonken bij den geul der breuk. De donders ratelden. Uit solferzware wolken brak de reuk van turf en eikels die men groen als koffie krakend brandt. Door nachtmerries en heksen werd het hart der boeren overmand die staarden naar het stervend vee: de kalvers en de zwijnen, de pauw, kalkoenen, kippen, katten en konijnen tot zelfs het paard, de merrie met haar zwangren buik stierf hier den dood der wateren terwijl ze steigrend bloed en water snoot Goddank: kasseiën, grint, graniet gooiden bij nacht de geul der dijkbreuk dicht; doch om de zwarte wateren zwierf het bestendig geile licht ontsprongen aan het wezen van den witten kater op het dak der hoeve wiens gift'ge nagels rauwe krauwen in de hersens van de boeren groeven. Het donderen hield op. De bliksem bleek verscholen achter 't schild van bloed-schubbige wolken. Alleen op 't harde watervlak bleef het geronk der koopren kolken als een bestend'gen echö om de heuvlen en de bronzen bosschen. Het was of aan den einder everzwijnen, wolven, vossen [pagina 344] [p. 344] en verdoolde honden jankten om den ongenaakbren buit die zwart over de waatren dreef als het gepekte wrak van een gekloven mosselschuit... De geulvloed werd gestuit, de dijk weer bonkig opgebouwd. Doch lijk bij nacht de koe met loome kaak de raap herkauwt, zoo werd, als 't zuur der maag, de raadloosheid der boeren steeds herwekt, gelijk een dolk die men venijnig vlijmend uit de ruggewervels trekt... De waatren spoelden weer ter zee, blond bruischend langs de dijken; doch uit de glooiing van dit land zouden de golven voor geen geest nog wijken. De hoeve zonk onder den vloed van huivrend water en van slijk. De runders spoelden rot en stinkend in de bochten van den dijk en bleven slechts 't belijden van een ongekende kracht die hen in de gestalte van een kater voor hun stal had opgewacht... Zoo dan luidt het verhaal van de verzonken hoeve die bestond veel eeuwen t'rug. Een ouwe visscher die bij nacht vol flericijn en met een goor gekuch zijn lijnen gooit in dezen wiel waar d'hoeve bij den watersnood verzwond, deed me de waarheid van dit zeisel, begeleid met een bezweering, kond... Thans went'len in dees waatren witvisch, karpers en bebloede baarzen. Bij nacht gaat er een witte vrouw met blauw glanzende laarzen doorheen de golven en verzinkt tusschen de visschen en de waterwieren. Bij springvloed of bij storm hoort men 't gebulk van ouwe stieren strak stijgend uit de diepten van dit zwarte water, behekst door 't groene braaksel van een witte schurft'ge kater. Dies schreef ik dees kronijk, bezworen door een ooggetuige die me verplichtte voor zijn waarheid huiverend het hoofd te buigen. Vorige Volgende