Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] Ferdinand Vercnocke: Kolga roept tot Bouden uit den Zomernacht (Episch fragment). Laag, en kijkend van ter zijde, spiegelde de maan haar sluier van bleeke sterren in den vloed, die haast onhoorbaar ademde. En aangleed, donker doch met branding voor hem uit van vuur, groen-vlammend in den nacht, nader en nader, tot de duinwand glom met onderzeeschen schijn. Bijwijlen door het duin waaide 't koel gegeur van zee en drijvend wier; en telkens lager over 't water zocht de maan haar bevend beeld. Doch donkere golvenringen ruischten tot een rad van vuur, plotseling, waar Kolga zwom, langzaam, met onaardsch gefonkel. En zij zong een lied. ‘Zwoel is de nacht, en koelend laaft de zee het dorstig duin. Ontwaak. Kom uit den zwoelen nacht, zwem door de diepe zee’. ‘Kom, de bloode maan aarzelt op den verren rand der zilveren zee. Kom door den zwoelen nacht, zink in de diepe zee’. [pagina 342] [p. 342] Donker over 't duin kwam Bouden, wringend van zijn borst 't ontknoopte wambuis. Wadend plonsde hij, dat baren vlamden, en zwom. Kolga zweeg, en zij aan zijde zwommen zij. Hij, stoeren arm en nek, zij, drijvend haar en rilde leden. Toen zeeg de maan geruischloos neer in zee. Vorige Volgende