Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 319] [p. 319] Jan Melis: Jan Jan, Vriend, met uw rosse haren En met uw sproeten in 't gezicht, Wil van uw levenslust voor ons wat sparen; Wat maakt het leven u zoo licht? Gij zwoegt acht uur onder de zware zakken, Gij knauwt met smaak uw roggekorst, En gaat een steevge pint achter de kiezen smakken Na 't werk, van puren, blijden dorst. Gij hebt zes kindren in de wijk der sloppen, Luid schreeuwende eksters in hun leemen nest, Gij moet die hongerige monden stoppen, Gij werkt en lacht, God doet de rest. Gij zwalkt wat schuin van schouders door de straten In uw versleten, heerlijk sjofel pak, Gij fluit een deuntje en laat geleerden praten, En stopt achter uw kaak een eindje pruimtabak. Wij leutren maar wat aan het groote leven, En prutsen wat aan de gekleurde schil; Het barsch gebaar der dingen doet ons beven En kreunend slikken wij de bittre pil. Wij zijn fatsoenlijk, o civilisatie! Wij zijn gebonden aan de regels van het spel, Wij tronen in ons' opgedirkte staatsie En zitten met verlakte schoenen in de knel. Den smaak verleerden we van al wat goed is En echt, maar rauw en wild en zuur, En wij versmaden alles wat niet walglijk zoet is. Wij houden met onvaste hand het wankel stuur. Gij laat Gods wind over Gods akker waaien En slaat op 't aambeeld met uw ruige knuist Dat hoog en rood de felle gensters laaien! Leg in ons, vrouwenhanden, Jan, uw sterke vuist. Vorige Volgende