| |
| |
| |
Litanie van O.L. Vrouw
Naar het Duitsch van Michel Becker in zijn Roman ‘Das Mädchen Elisabeth’, door W. Doevenspeck.
Zóó bad de leeraar Johannes Becker vóor de Piëta, die sedert eeuwen in de portaalnis staat, waarachter de deur opent op het oude heiligdom:
O Kristus, kom en leg de hand ons op het hoofd.
Erbarm U over onze groote zwakheid, Heer!
Neem van ons al de ketens dezer wereld.
Neem van ons 't eigen IK, waarmede wij standvastig U verraden.
Geef ons den deemoed, die U hielp het kruis te dragen.
Neem van ons weg het ijdle woord.
God Zoon, verlos ons van onszelf!
Verlos ons van den vloek, waaraan wij moede ons slepen.
Zend Uwe Moeder uit, de Moeder van de moeders, want moeders heeft de wereld noodig.
God Heilige Geest, kom in de vlammentongen weder...
Neig U omlaag de zaal der aarde toe;
in 't heete voorhoofd brand ons diep Uw merk
en teeken ons, opdat wij U verkonden zouden, Geest!
Zend ons den engel neer der boodshap.
Buig onze knie en buig al onze zinnen,
breek ons, o Geest, dat wij in 't leven monden,
neem aller zonden vuilnis van ons weg
U, Moeder Maagd, Gij Godslamp voor den troon des Vaders...
Maria, kom en laat ons weder reiner branden,
leer ons het neigen, leer het buigen ons,
neem ons den starren wil vandaan
en laat ons leven in den wil des grooten Vaders.
Dat wij den diepen deemoed weder leeren,
dat niets meer zij, wat ons van Uwe kuischheid scheidt,
| |
| |
dat niet meer vragen wij, en niet meer aarzlen,
dat vroo gebukt in 't juk van God wij schrijden,
dat wij des hemels vette weiden vinden...
Gij warmste Nest in den boom der aarde...
Gij Lichtje op den luchter Gods...
Gij kleine Berkeboom in onze dorheid...
Gij Anemone, die de Lente uitgeurt...
Gij witte Sneeuw, die stilte brengt...
Gij Dauw in onze heete zonne...
Gij Regen in de dorste droogte...
Gij goede Dag en goede Nacht tezaam...
Gij Avondster en Morgenster...
Gij stille Maan, die boven wandelt...
Gij groote Zonne, die met lichten kringt,
en luid Uw roep tot ons bazuint...
Gij ster der sterren, Licht der lichten...
Bid voor de kindren, die de moeders dragen...
bid voor het leven, dat wij wekken durfden...
bid voor de reinheid, die wij zeer ontberen.
Bid voor het huis, waarin wij wonen...
bid voor het hart, dat in ons stormt...
bid voor de zinnen, die ons haast verbranden...
bid voor de louterheid, die ons nog faalt.
U roerde zacht des engels vleugel aan.
Gij hebt Uw maagdschap rein bewaard,
Gij droegt des Vaders Kind in Uwen Schoot,
Gij werd bezocht, met wat geen mensch bezoekt...
Uit Uwen schoot is God gebloeid,
Gij Rozelaar en fijn Viooltje,
Gij geurig Kruid en goede Aarde,
| |
| |
Gij drachtig Veld en rijke Akker,
Gij met den schoot der schoten, Moeder.
Gij bruid des driemaal heiligen Geestes,
Gij Vrouw in hemelskleurig kleed,
Gij, daar Gij speeldet met den kleinen Kristus,
Gij, daar Gij weenend zocht Hem in den tempel,
Gij, die Hij stiet in groote eenzaamheid,
Gij, die verschriktet voor de wondren, die Hij deed.
Gij, daar Gij gingt naar Golgotha,
Gij, daar Gij weendet om het leed Uws Zoons,
Gij, die des Heeren laatsten adem hoordet,
Gij, die Hem dood getild hebt in Uw schoot,
Gij, daar Gij Hem naar 't graf geleidet...
Wij bidden U om wille van Uw Zoon
en om des Vaders wille, die Hem zond;
wij bidden U omwille van den grooten Geest,
wiens schaduw over U gewandeld heeft!
Laat onzen boom vol vruchten staan,
laat niet den dood in onze horden vallen,
laat niet den angst ons gansch verdwazen,
laat niet den engel van ons gaan, Maria.
Verzoen ons met het Lam der wereld,
dat onze zonden op de schouders neemt.
| |
| |
Verzoen ons met het Lam der wereld,
dat onze lasten zeer geduldig draagt.
Verzoen ons met het Lam der wereld,
en laat ons lammren zijn, die met Hem gaan.
|
|