Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 267] [p. 267] M.L. Peeters: Het Licht O, dat dit licht nu aan mijn oog mocht leven in dezen diepen nacht, want immer heb ik naar dit licht gewacht en immer ben ik van dit licht gebleven wat gij me hadt gevraagd ervoor te zijn: een bleeke, smalle vlam, die eenmaal even van haar doortrild zou zijn. En immer lag ik naar uw lied te luistren, als in den bangen nacht de bloemen en de winden kwamen fluistren van ééns een dageraad die, onverwacht, zoo zonder zin, zoo zonder overgang, aan 't einde van ons wegen staat. O, laat me daarom nu heel even van dit wit licht doorhuiverd staan, zoodat ik steeds vergeefs niet lag te luistren naar uwen adem en uw lied, als uwe bloemen en uw winden kwamen fluistren de groote huivring van dit witte licht; maar eens mijn oogen in de diepte staan te huivren om dit aanschouwen, zonder zin en zonder overgang van aangezicht tot aangezicht... Vorige Volgende