Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 250] [p. 250] J. Verbraecke: De Stoeltjeszetster Het werd van hare jeugd af zoo geschikt Dat 's om de centen door de kerk zou dwalen. Haar handen groeiden tot twee kleine schalen, Waarop haar oogen stonden neergeblikt. Meer dan één vrijer, toen ze jong was, zou Misschien op haar trouwlustig zijn geworden; Maar ach, ze zagen hoe haar blos verdorde, Hoe vlug ze krom werd en een oude vrouw. Haar almaar slependen en tragen tred Heeft het plaveisel van de kerk gesleten, Ze heeft den glimlach om haar mond vergeten, En dient tot last voor vromen in gebed. Vorige Volgende