Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 245] [p. 245] Albert Westerlinck: Aandachtig Lied O niet vergeefs te gaan met zacht-gedempte schreden aan Uwe milde hand maakt mijn verwachting zoet. Zie waar de bloemen met de stervenskrampen streden vlekt nu op ieder blad het zaad van brandend bloed. Laat mij dit schamel deel: mij niet vergeefs te breken aan Uwe herfsten, aan der menschen zorg en pijn; aan mensch en dier en bloem de droomen uit te spreken waarin de dooden van ons hart steeds levend zijn. De eenzaamheid groeit stil als gras voor onze voeten als schaduw aan het raam, als bloemen in de zon. Laat mijn herinnering de laatste pijn verzoeten aan deze warme wijnen van mijn Libanon: de wijsheid die ik in mijn derven heb geborgen het kinderlijk geloof dat uit mijn zorgen groeit. Ik zing in iedre nacht de vreugde van een morgen, die fonkelt in herboren bloed, van pijn doorgloeid. Lang zoekt een mensch om eens den zin van al te vinden dat komt en gaat op deze rustelooze aard. De laatste woorden van de monden die mij minden die zij nog snikken voor hun schreiend hart ontvaart heb ik als sleutels van 't geheim in mij bewaard. De zoete taal der Hostie met de vloek der zonden heb ik beluisterd als een dwaze onvervaard. Ik juichte om de pijn en waschte mijne wonden maar nooit heb ik den zin van mijn geluk gevonden in alle wijsheid die 'k bij menschen heb vergaard. Ik ben door U aan aller nood en pijn gebonden: een moeder die hen telkens weer in weeën baart. Uit ‘Bovenzinnelijk Verdriet’ Vorige Volgende