Nieuwe boeken
VERZEN, door RICHARD DE CNEUDT, in opdracht van het huldigingscomité, bij zijn zestigsten verjaardag uitgegeven door DE SIKKEL (Antwerpen) en de N.V. WERELDBIBLIOTHEEK (Amsterdam). Deze bloemlezing uit zijn lyrisch werk (GEVOEL EN PHANTAZIE, 1895; VAN DICHTERLEVEN, 1898; WIJDING, 1902; NAAR LICHTENDE WEGEN, 1912; DE STILLE BLOEI, 1925 - en niet 1926, zooals in een voorblad gedrukt staat) werd gezet uit de Antiek-Nobelletter, 12 punten, en gedrukt op de persen van de N.V. VONKSTEEN, Langemark, in een oplaag van 500 ex., waarvan 50 op royaal geschept Van Gelder Zonen, genummerd van 1 tot 50; 450 op zwaar featherweight, genummerd van 51 tot 500: 16 x 22 1/2; in 16o 192 blz., met vooraan een autotypie van 's dichters kop in profiel en een omslagteekening van Edmond de Cneudt, zijn zoon. Uitwendig is 't boek er niet op uit te paradeeren met een stortvloed van grafische middelen, om er een bibliofiel-uitgave van te maken: de teekening, drie Italiaansche populieren, slank als cypressen, trillen uit het landschap op, vol zon - den inhoud symboliseerend. Gaarne had ik de versiering gezien over den ganschen band.
Met tal van natuur- en liefdegedichten komt hij onmiddellijk na Karel van de Woestijne, Prosper van Langendonck en René de Clercq. Deze zijn hem, respectievelijk, de meerdere in scheppende intuïtie, levensharmonie en levensdiepte, en spontaneïteit. Meer dan één der voornoemden echter kenmerkt hij zich door zijn eenvoud en passieve droomerigheid, die hem drijven tot verinnigde stemmingen, tot zielig levensgevoel, dat meer om meer den lezer in de cirkel van algemeen-geestelijke en eeuwige schoonheid trekt - en daar komt het ook op aan in 's menschen geestelijk genieten.
De dooreenbundeling van de herziene gedichten uit de hooger-vernoemde gedichtenbundels bemoeilijkt een vergelijken van de nieuwe uitgave met de oude teksten. Deze willekeurige bundeling verhoogt noch vermindert in geenen deele de waarde der gedichten; maar wel de wijze of graad, waarop de herziening geschiedde: met goeden of slechten uitslag. De herziening offerde een hoog percent gedichten, strofen, verzen; 't behoudene werd toevertrouwd aan den chirurg-dichter.
De Cneudt's scheppingskracht moet vooral gezocht worden in de kosmisch-organische vermogens, die hem zingen doen van liefde en schoonheid, in bezit of derving er-van. Bij het lezen van ‘VERZEN’, geef ik den raad niet te vergelijken met de eerste uitgaven. Vergelijkingen kunnen soms aanleiding geven tot ongenoegen. In plaats, van creëeren, gedreven door inspriratie, wordt dit
O dat lied, zoo schoon, zoo teeder,
waarin eindloos droef en diep,
al des werelds weemoed weder
smeekend om erbarmen riep, -
'k heb het vroom in mij gedragen,
of 't ik nooit vergeten zal,
'k hoor 't in mijn droomen klagen,
(Uit Moeder, met haar kind in de armen, blz. 17-18 van DE STILLE BLOEI) tot een mingelmangel in