aan onzen volksaard en temperament? Terwijl men bovendien de bedenking zou kunnen maken dat dit genre een paar decenniën geleden zijn hoogtepunt beleefde en sedertdien, evenals de geestelijk daaraan verwante ‘nieuwe zakelijkheid’, als een volstrekt overwonnen standpunt wordt beschouwd in haast elke belangrijke Europeesche literatuur. Het eenige terrein waarop dit relaas der zakelijke en geestelijke belevenissen van den financier-kunstexpert waarover het in dit boek gaat, en zijn avonturen met den afzetter-bankier Rapallo en met den vroegeren minnaar zijner vrouw me niet zonder belang toeschijnt, is de lyrische inslag waarvan elke bladzijde getuigt - ik vermoed haast: ondanks Roelants - en de rustige, evenwichtige stijl die den indruk wekt het produkt te zijn van een levenswijs, door ouderdom en ervaringen allerhande sedert lang de periode der jeugd en der heroïek uitgegroeid man, eer dan van een veertigjarige. Maar nog eens: gaat het in de literatuur - waartoe de roman toch nog altijd hoort - om fantasie, geest, schoonheid en sentiment, ofwel om het nuchter relaas van een fait-divers zooals ze bij den barbier of aan de kaarttafels van een stamcafé verteld worden?
Vlot en knap werk in het genre waarin Noord- en Zuidnederlanders zich immer op hun beste hebben geuit, het Heimatverhaal, levert telkens opnieuw Herman De Man, die destijds met zijn dagenmelkersroman ‘Een kleine wereld’ aller aandacht opeischte, en met zijn latere, hoewel minder markante buitenverhalen, durend de belangstelling van het lezerspubliek op zijn naam vestigde. Ik zou niet durven zeggen dat zijn laatste roman ‘Marie, of Hoor ook de wederpartij’ zijn beste werk is; als konstruktie staat dit boek echter boven zijn ‘Barre Winter’ en ook zuiver belletristisch beschouwd heeft dit boek kwaliteiten die men in dit genre slechts terugvindt bij Coolen, de Vlaamsche Heimat-auteurs niet in aanmerking genomen. De gewone hoedanigheden van De Man hebben dit boek tot een zeer genietbaren roman gemaakt: een ongewone vertrouwdheid met de psyche van den eenvoudigen, in schijn ongecompliceerden mensch, een ruim begrip van zijn gevoels- en denkleven, een blijmoedige kijk op het uiterlijke der dingen, een op synthese afgestemd waarnemingsvermogen, en ten slotte een eigen beeldingskracht die zich bij voorkeur richt op het eenvoudige en primaire, met een lichte neiging voor het realistische détail en de quasi-naieve volksche levensfilosofie die dit soort werken kenmerkt. Marie hoort tot het soort menschen dat zich uiterlijk zelden gunstig weet voor te doen, en gesierd is met al de diverse hebbelijkheden welke het volkstype de reputatie bezorgde van primair, ongecultiveerd