Volk. Jaargang 3
(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Michel de Ghelderode: De dood van Ulenspiegel
| |
Derde bedrijfGordijn toe.
(Een bazuin schalt driemaal. Gedurende dit kort tooneel luiden de doodklokken langzaam. De Nachtwaker komt langs het podium)
NACHTWAKER:
U, goeie Dammenaren, meldt de wacht
dat klokslag middernacht
een mensch is overleden,
klokslag te middernacht,
zoo meldt u thans de wacht,
Gij, die niet slaapt, bidt gij voor zijne ziele.
De mensch die dood is
heette Ulenspiegel.
Slecht leefde hij... gewis,
maar als een spiegel
was zijn dood, zoo klaar...
als eenen spiegel.
Hij heette Ulenspiegel.
Drie uren slaat de klok. De klok slaat drie.
(Exit)
(de bazuin schalt en sterft weg.)
(Drie doodklokken luiden op de O.L.V. kerk, zacht, daarna sterker - en volksrumoer - de doodklokken verminderen - en het orgel in de kerk barst los. Daarna stijgt de zang ‘In paradisum’... die aanzwelt en stilaan in de verte wegsterft. - Het rumoer golft verder en versterkt.)
SCHERPE STEM:
Ulenspiegel ligt begraven!... STEM antwoordt:
...Ulenspiegel steekt in 't putteken! (gelach)
STEM dichtbij:
Zijn lichaam daalde neer in de aarde, maar zijn ziel steeg omhoog in de lucht... SCHERPE STEM:
Leve Ulenspiegel!... KOOR:
Leve Ulenspiegel!... STEMMEN:
De spiegel is gebroken!... | |
[pagina 155]
| |
KOOR:
Amen, amen, wij zingen nu vol blijden lust: amen! SCHERPE STEM:
Geen tranen meer, geen zuchten meer. Doof de kaarsen uit: er juicht een blije zon! Zondag is 't, veel schooner dan een Zondag! Ohé! (een trommel slaat - stemmen komen naderbij)
STEMMEN:
Wat een mooie begrafenis! Wat een prachtige kist! En hoe goed zongen de pasters! Driehonderd kaarsen waren er zeker! Zes mannen luidden de klokken. Ulenspiegel was zeer rijk! KOOR:
Ulenspiegel rijk! STEMMEN:
Hij is in Eldorado geweest! Ik erf van hem... ANDERE:
Ik erf ook... ANDERE:
Ik erf ook... KOOR:
Iedereen erft. Ha, de brave man! (een bazuin schalt blij)
STEMMEN:
Wij hebben dorst. Wij zijn rijk. Naar de kroeg! ANDERE:
Wij vieren kermis! Damme is de rijkste stad van Vlaanderen want al haar inwoners zijn rijk!... ANDERE:
Ziet, al dansende komen ze af. Heel de stad danst. Laten we dansen. (muziek barst los: tamboerijnen, doedelzak en lier - gelach geroep - zang - sterk tumult)
STEMMEN:
Hier komt de raad! Leve de burgemeester! ANDERE STEMMEN:
Leve de schepenen, en de baljuw, en de griffier! SCHERPE STEM:
Ze zien zoo rood, ze lachen, ze hebben dorst! (Vóór de herberg ‘De eenoogige Ekster’ blijven ze staan.)
STEMMEN:
Ze gaan drinken. Ze drinken... STEMMEN:
Achteruit, kinkels... Plaats voor de Raad! De burgemeester gaat spreken!... ANDERE STEM:
Bravo! Leve Ulenspiegel... De burgemeester heeft al gedronken... Stilte!... (Het gordijn is nog altijd gesloten. Komen op het podium de burgemeester, omringd door de schepenen, de baljuw en de griffier; ze zijn blozend en houden hun pint in de hand).
BURGEMEESTER:
Vrienden... blijft waardig... Ulenspiegel is begraven en zooals gij hebt kunnen zien, hebben wij alles goed gedaan... Vereert het aandenken van den lieven en grooten Ulenspiegel, de grootste man, het geniaalste kind van Vlaanderland, en neem een voorbeeld aan hem... Bidt voor zijn ziel... Drinkt niet te veel... en weest geduldig... Vanavond, te negen ure, zal de bevolking in het sterfhuis bijeenkomen; het testament van de overledene zal worden voorgelezen, en iedereen | |
[pagina 156]
| |
zal zijn deel ontvangen, - want het is inderdaad zóó, ieder bewoner zal zijn deel van de erfenis ontvangen... KOOR:
Leve Ulenspiegel!... BURGEMEESTER:
Maar... dat is geen reden om u slecht te gedragen... ge wordt nu rijk, tracht het te blijven... Weest matig en spaarzaam. KOOR:
O, o, o, o, o! (algemeen gelach)
BURGEMEESTER:
Ook wij zullen erven; wij zullen deze schatten gebruiken voor het algemeen welzijn en voor de verfraaiing onzer goede stede... Belastingen zullen niet meer worden betaald... KOOR:
O!... BURGEMEESTER:
De straten zullen gereinigd en de kikvorschen in de grachten uitgeroeid worden!... KOOR:
O! BURGEMEESTER:
's Zondags zal er in de O.L.V. kerk schoon muziek gemaakt worden. Het stadhuis zal hersteld worden. Bovendien zal de grafzerk van onze Jacobus van Maerlandt opgeknapt worden en we zullen nieuwe vlaggen koopen... Tenslotte, zullen er bij iedere gelegenheid prijzen voor deugd worden uitgedeeld. En de honden van Damme zullen de properste honden van heel de streek zijn. Ik heb gezegd! KOOR:
O! o! o! Bravo! Alleluja! Leve Ulenspiegel!... Drinken!... SCHERPE STEM:
De burgemeester drinkt!... KOOR:
Leve de burgemeester!... SCHERPE STEM:
De schepen drinkt!... Iedereen drinkt!... KOOR:
Iedereen drinkt! 't Is voor niet! Drinken!... (Zotten April springt op het podium en roept den burgemeester toe)
ZOTTEN APRIL:
Ik protesteer... Ik wil spreken!... Ik ben niet dronken! Ik eisch mijn recht... KOOR:
Awoe! awoe! De spelbreker... Wie is die vagebond? BURGEMEESTER:
Laat hem door en laat hem spreken!... De vreugde mag het recht niet in de weg staan... Spreek op, schalk... Hee, ik herken u... Wilt ge een pint bier? ZOTTEN APRIL:
Ik eisch recht! (er komt stilte) Ik ben Zotten April, de knecht van den beroemden Ulenspiegel... Ik zie u baden in de vreugd, en ik ween... Ik ben de eenige in heel de stad om Ulenspiegel te beweenen... En toch ben ik de eenige die niets geërfd heeft! Jawel, ik erf een stroozak, wandluizen en een plunje... (algemeen gelach)
BURGEMEESTER:
Stilte! (er komt stilte)
ZOTTEN APRIL:
Ik klaag niet, want ik houd van mijn meester, en | |
[pagina 157]
| |
zijn wil is mij heilig. Maar in mijn binnenste teeken ik protest aan... Wat is er gebeurd?... Heel de stad is dronken sedert dezen morgen... Op de begrafenis was iedereen dronken... De grafdelvers waren zoo zat, dat ze de kist van Ulenspiegel in de put lieten vallen. En de kist is recht blijven staan. En ze hebben er aarde op geworpen. En Ulenspiegel is rechtop begraven. En niemand heeft het bemerkt, zoo zat was het volk... Gij verdient de weldaden van Ulenspiegel niet... Ik verlaat nu deze dronkemansstad waar mijn meester nooit had moeten terugkeeren... KOOR:
Awoe! hij beleedigt ons! Hij is jaloersch... Hij heeft zijn meester tijdens zijn leven bestolen, waarover klaagt hij dan?... BURGEMEESTER:
Stilte!... (stilte) Zotten April, wij hebben meelij met u... Na, hier een paar gulden...
ZOTTEN APRIL:
Ik heb ze niet noodig... Ulenspiegel is rechtop begraven... BURGEMEESTER:
Wat doet dat ertoe? Rechtop of liggend... Hij staat recht in onze gedachten, en eerlang richten wij hem een standbeeld op, waarop hij ook recht zal staan. Wat nu het testament betreft, waar ge maar op voorkomt voor het fatsoen, het is wettig, wat kunken wij er verder aan doen?... ZOTTEN APRIL:
Niets. Ik kwam u alleen maar mijn verachting uitschreeuwen en mijn vaarwel. Drinkt, danst en lacht. Lest lacht, best lacht... Kent gij Ulenspiegel wiens lof gij hier zwaait? Weinig of slecht. Wij zullen nog lachen! Vaarwel!... (Exit)
KOOR:
Awoe! Weg met hem... Weg met de schrale knecht... Hij vlucht als een schurftig schaap... Weg de schreeuwers!... Weg de grieners!... Awoe!... Wie niet lacht, er uit!... BURGEMEESTER:
Stilte! Laat hem vluchten. De man is verbitterd, en wij begrijpen dat!... Vrienden, laat u door dit voorvalletje niet van de wijs brengen... Ik betaal de drank... Tien vaten zwart bier!... De slechte tijden zijn voorbij voor Damme... Damme is rijk. Danst... drinkt... (Exeunt)
KOOR:
Leve Damme! Leve Ulenspiegel!... (een blije muziek zet krachtig in; kreten; gelach en lawaai)
(Het slaat acht uur. - De hoorn van de nachtwaker blaast. - Maar er is geen stilte: op de achtergrond gerucht, rumoer, stemmen, ver gelach, en brokken muziek. Voor het gordijn en langs het podium komt de nachtwaker)
NACHTWAKER:
Hoort, Dammenaars, de toren bromde,
| |
[pagina 158]
| |
Acht uren sloeg de klok en ik begin mijn ronde.
EEN STEM:
Waker, gaat heen... Wij slapen niet vannacht... (gelach)
ANDERE STEM:
Vannacht is het uur voor de zotten... Wij slapen niet!... We slapen allen onder de tafels!... (gelach)
ANDERE STEM:
Dat hij zijn hoorn inslikke... hee, waker, hebt ge al gedronken? Wilt ge drinken?... Blaas vlug negen uur... STEMMEN:
Negen uur? Om negen uur, het testament... de koffer open!... Om negen uur zijn we rijk!... (toejuichingen)
NACHTWAKER:
Nee, nee, 't Is slapenstijd en Hanneken doet zijn plicht,
Wat heeft het feestgewoel ter stede uitgericht?
Heel Damme heeft vandaag zijn koelen zin verloren,
Wat richt ik hier nog uit met mijnen wachtershoren?
Nooit zag ik hier ter stee een dergelijk tumult.
Doch eer dat Hanneken-uit zijn ambtsplicht niet vervult,
Moet het nog erger zijn.
De klok heeft acht, ik blaas.
(hij blaast op zijn hoorn)
STEMMEN:
Awoe!.. awoe!... Hij wil dat we slapen gaan!... In 't water!... Weg met de hoorn!... NACHTWAKER:
Alleen die steeën zijn rijk, waar op het uur der hennen
De menschen, moegewerkt, reeds in hun bedden zwemmen.
Dat zeg ik, Hanneken-uit.
(hij blaast - dansmuziek als antwoord. Exit)
Gordijn open: De kamer van Ulenspiegel.
(Stilte. Het slaat negen op Onze Lieve Vrouwetoren en in de verte blaast de hoorn. Rumoer ontstaat, wordt sterker, ontplooit zich verder, wordt uitgebreider en dreigend.)
BURGEMEESTER:
(Spreekt naar buiten) Wachten, het is wel. Gij hebt dapper het huis van Ulenspiegel bewaakt. De koffer is op zijn plaats gebleven. Treedt binnen, heeren baljuw en schepenen. Treed binnen, mijnheer Penneninck, rechtschapen notaris. Het is tijd... Wachten... Gaat en helpt uw gezellen en houdt het volk op eerbiedigen afstand. Wij laten echter het venster en de deuren open, opdat men ons niet kunne hekelen... En gij, griffier, deel aan het volk mee, wat gij ziet bij het openen van de koffer. En daarna brengen we de koffer over naar het stadhuis, onder de hoede van de soldeniers... daar wordt de buit verdeeld... Breng de lantaarns dichter, pedel... Ja, we zullen genoeg zien, als er goud is ziet men altijd en het wordt schooner dan de dageraad...
KOOR:
Zeer goed... zeer goed... | |
[pagina 159]
| |
BALJUW:
Burgemeester, spreek het volk toe, alvorens te beginnen. Kijk eens buiten, wat een herrie. Onze wachten hebben hun handen vol. HET VOLK BUITEN:
Ons geld!... ons geld!... ons geld!... Awoe!... Een beetje rap of we komen helpen!... STEMMEN:
Hela, daar in het huis, toont uwe handen! Hela! de handen uit de koffer... We willen zien!... BURGEMEESTER:
Stilte! (stilte) Poorters en poorteressen van Damme... de lang verwachte stond is aangebroken... de notaris ontvouwt het testament en leest wat het voor u inhoudt... Maar ik bezweer u: blijft kalm en denkt er om dat de heerlijke Ulenspiegel slechts heden ochtend begraven werd...
STEMMEN:
Leve Ulenspiegel... Vlug er mee... Leve de notaris... NOTARIS:
Luistert... Heer Ulenspiegel deed mij schrijven wat volgt... item... ik laat aan iedere inwoner van Damme, zoo vrouw als man, tien carolus na, opdat ze voor mij zouden bidden... (het volk huilt)
STEMMEN:
Hoera!... Ons geld!... Vlug!... Werpt het geld buiten!... Drinken!... Leve Ulenspiegel. Alleman rijk. We werken niet meer! Deelen!... EEN STEM:
Hier is dokter Cloribus! Leve de geleerde dokter die Ulenspiegel deed sterven! Hij komt om zijn deel! (gelach)
BURGEMEESTER:
Kom binnen, Cloribus... 't is het oogenblik... CLORIBUS:
Ik wil mijn gouden zwaard... BURGEMEESTER:
Gij zult het hebben. Zet u in de rij. Wachten, brengt het volk tot bedaren... STEMMEN VAN DE WACHTEN:
Achteruit! Stilte!... De koffer wordt geopend! (er komt stilte - maar het rumoer duurt voort)
BURGEMEESTER:
Notaris, doe uw plicht... NOTARIS:
Met vreugde en ontroering, mijne heeren!... Willen wij het venster en de deur sluiten? Ge kunt nooit weten... Het volk is zoo dom... en zoo hebzuchtig!... BURGEMEESTER:
Ja, sluiten!... het is voorzichtiger... VOLK BUITEN:
Awoe!... Awoe!... Ze bestelen ons!... Ze houden zich verborgen! Opent de deur! We willen zien! Weg met de dieven!... Ons deel! STEMMEN DER WACHTERS:
Achteruit!... Stilte!... (betrekkelijke stilte)
BURGEMEESTER:
Haast u. meester Penneninck... Wij zijn allen benauwd... Haast u... Want het volk maakt ons zenuwachtig. DE SCHEPENEN:
Haast u... haast u... de schat... CLORIBUS:
Mijn gouden zwaard... | |
[pagina 160]
| |
EEN SCHEPEN:
...onze carolussen. NOTARIS:
(klopt op de koffer) O!... hij is sterk! En die sloten!... Help me... Er zijn zeven wassen zegels... Oef... de sleutels draaien... (geluid van knarsend ijzer) We laten de zegels springen... Een... twee...
BURGEMEESTER:
drie... vlug... CLORIBUS:
vier... vlug... BALJUW:
vijf... vlug... EEN SCHEPEN:
zes... vlug... griffier... deel het nieuws mee aan het volk... GRIFFIER:
(deelt mee aan het volk) Volk... de zevende zegel gaat verbroken worden... het deksel van de koffer wordt opgetild... Het goud komt te voorschijn...
NOTARIS:
Zeven!... we zijn er... En ik til het zware deksel op! (geluid) Help me... oef... Mijne heeren, de koffer is open... HET VOLK BUITEN:
Hoera!... DE SCHEPENEN:
De lantaren... Komt dichterbij!... de schat... NOTARIS:
(huilt) Afschuwelijk!...
ALLEN:
Wablieft?... Wat is er?... Spreek op! NOTARIS:
Mijne heeren... die stank... Zeven maal... afschuwelijk! ...Ziet u zelf! BURGEMEESTER:
Straatsteenen... kasseien... BALJUW:
Vuil papier... CLORIBUS:
Verroeste nagels... EEN SCHEPEN:
Afgeknaagde beenderen... NOTARIS:
En afschuwelijke voorwerpen... onnoemelijk... O! Stopt uw neus... Wij zijn beetgenomen, gefopt, bedrogen, belachelijk gemaakt, geruïneerd, verpletterd, kapot... CLORIBUS:
Is die oude pook, mijn gouden zwaard?... BURGEMEESTER:
Genade!... Het volk gaat ons dooden... Wij zijn verloren... Doe die stinkende koffer weer dicht... Wat gaan we aanvangen?... HET VOLK BUITEN:
Ons geld! Ze bestelen ons... Ten aanval!... Het huis in brand... (gefluit en geroep!)
BALJUW:
Mijne heeren... laat ons vluchten... langs achter... Morgen... zal ik trachten uitleg te geven... morgen... het volk zal begrijpen... BURGEMEESTER:
...en lachen... en ons uitjouwen... Heel Vlaanderen zal lachen... Heel Europa zal lachen... Ik treed af... CLORIBUS:
Laten we vluchten... NOTARIS:
Het volk mag zelf verdeelen... | |
[pagina 161]
| |
EEN SCHEPEN:
En zijn woede botvieren op het lijk van Ulenspiegel... Komt... BURGEMEESTER:
Zegt niets aan de wachten... Laat het volk in de onwetendheid... over de schat... Langs die kleine deur daar... STEMMEN DOOR MEKAAR:
Ja... vlug buiten... Schande over ons... Griffier... kom... Kom, baljuw... (daarna verschrikkelijk ketellawaai en klagend gesteun. - Stilte.)
BURGEMEESTER:
Wij zijn dood... Ziet... daar... achter de koffer... Een witte gedaante... BALJUW:
Een spook!... Miserere nobis!... (ketels - gesteun) - (Een spook komt voorbij)
HET SPOOK:
Halt!... arme sukkelaars!... DE ANDEREN:
Het spook! Heb meelij!... Hij bedreigt ons!... Help ons, Heilige Maagd... HET SPOOK:
Halt!... Op uwe knieën... BURGEMEESTER:
Lief spookje... wij gehoorzamen... Heb meelij!... Wie zijt gij?... moeten wij voor u bidden?... DE ANDEREN:
O! O! O!... we zijn bang... Heb meelij!... HET SPOOK:
Ik ben de ziel van Ulenspiegel! ALLEN:
Heb meelij, groote Ulenspiegel! HET SPOOK:
Wat!... Geen meelij met onnoozelaars zooals gij!... Betooverd door klatergoud, scharrelt ge als vrekken en genieters; gij, gestrenge magistraten, werpt u op keien en vuiligheid! Gij zijt zoo verblind door uwe passie dat ge de keien en de vuiligheid wel had opgegeten!... O, mijne erfgenamen, nu zijt ge rijk! Domme kinderen der aarde, petieterige Vlamingen die alleen maar verknocht zijt aan aardsche goederen!... Verneemt van mij: Ulenspiegel was arm en stierf arm; Maar door zijn geest was hij de rijkste man ter wereld. Hij bezat de fabelachtigste der schatten: de vrijheid... Gij zijt zijn erfgenamen en gij weet niet wat hij u nalaat... en waarvan gij onwaardig zijt... Hij laat u zijn opstandigheid...
Hij laat u zijn haat tegen de dwingelanden...
Hij laat u zijn liefde voor zijn land...
Hij laat u zijn lach die schatert in de mizerie.
Hij laat u zijn moed in ramp en tegenspoed...
Hij laat u zijn guiterij die de boozen beschaamt,
Hij laat u tenslotte het verhaal van zijn leven,
zijn doen en laten, zijn fratsen en grappen,
die allen zooveel lessen zijn...
Weet te leven als hij, te lijden als hij, te lachen en sterven als hij, | |
[pagina 162]
| |
zonder meester, zonder banden... Dan zal Vlaanderen het land zijn der vrije, vroede knapenschap, dan zal Vlaanderen geducht zijn... En thans, loopt naar den duivel! Loopt uw keien verteren. Mijn geest gaat dolen door de velden. Mijn geest zal moppen tappen in der eeuwigheid... Nooit zal men mijn geest verjagen uit deze gouwen!... Vaartwel, lamme goedzakken... Weent en klaagt! Ik, ik slinger mijn onsterfelijke schater rond, klaar als een dolkstoot of een zonnestraal. (hij lacht op ontzettende wijze - de schepenen schreeuwen van angst - ketelgeluid - daarna rinkelende ruiten. - Het spook is uitgevlogen)
KOOR:
Hij vlucht... Hij is door het venster gesprongen... Hij is weg... BALJUW:
Ulenspiegel had gelijk... NOTARIS:
Ziet hem in het duister loopen. Hij gaat naar 't kerkhof. Neen, hij laat zijn doodskleed vallen... Het is een mensch... Ik herken hem... BURGEMEESTER:
Het is Zotten April... zijn knecht... Wij zijn tweemaal gefopt... GRIFFIER:
Mijne heeren, vlucht... het volk heeft de soldeniers overrompeld... HET VOLK
(buiten):
Awoe!... Awoe!... Ter dood... Ons geld... de burgemeester in 't water!... de notaris aan de strop!... GRIFFIER:
Ze hebben het huis omsingeld... Ze willen het in brand steken... Onmiddellijk naar de stormklok... Ze hebben rieken en stokken... BURGEMEESTER:
We moeten ons verdedigen... Werp met die steenen... en de keien... (Poorters en boeren komen binnen - ontzaglijk geraas - gevecht - kreten - gehuil)
HET VOLK:
Ter dood! Leve Ulenspiegel!... Ten aanval!... (Doek valt snel - Plots alles stil. - Stilte)
(Rustig slaat het middernacht. - de hoorn van de nachtwaker, die komt langs proscenium)
NACHTWAKER:
Twaalf uren slaat de klok. Goe-nacht.
Menschen van Damme, slaapt en droomt nu zacht.
En bidt voor Ulenspiegel, uwen stadsgenoot.
De sukkelaar is dood,
Maar zijne ziel dwaalt rond,
Maar zijne ziel herleeft
Gelijk weer iederen morgenstond
De zon!
(hij blaast, en zijn hoorn speelt een klein ironisch deuntje. Exit.)
EINDE |
|