| |
| |
| |
[Nummer 5]
| |
† Jan van Holder: De pelgrim te Assisi
weerklonk van duizend vogelen.
De kerk was nog niet open,
maar 't is zoo goed te wachten,
een bedelaar voor de poort
van het altaar op zijn graf.
't Was schoon in 't licht der lampen
waar de Armoe en de Zuiverheid,
de Heilige zelf in glorie
geschilderd staan op goud,
| |
| |
de leugen van mijn leven,
naar God niet luisteren wil.
Wat is er niet gebeden en
als door een engelenhand,
en schuw om al het heilige,
waarin ik als gedompeld was,
Toen vielen mijne oogen op
der kruisbeuk, in de kerk,
en zoete Clara, zijn vriendin.
een glimmend gouden pantser
Doorkankerd, uitgesleten,
betast, bestreeld door handen,
die kwamen de eeuwen door,
de voeten waren weggevaagd
en, een voor een, ontlook
de bolle kruin van boompjes
| |
| |
was er in 't groeiend licht
door 't schitterend Noorder-raam
Is hier de poort des Hemels?
een schoon en stil verhaal
in 't lichtend aangezicht.
Verrukking heft de ziel omhoog.
| |
II
van frissche en koele dauw.
Een boomkruin langs de baan
| |
| |
was vol gekweel van vogels
en 't stemgeruisch nam toe
bij elken stap dien ik deed.
't Scheen wel of 't vedervolk
een stuk natuur zoo gaaf,
waar hij eens zingend liep,
wat leeft op moeder-aarde?
Een bron aan 't murmelen ging.
In 't groen van 't vochtig gras
was het een oog van water,
zacht glimmend in de schaduw
in 't Hooglied aan de zon!
die eens ontsproot op zijn
gebed voor dorstigen mond,
den berg, en zijn gezellen
Ik knielde neer ter aarde
Mijn God... ik kniel voor U
Ik voel geen schaamte meer
| |
| |
O dal, uw dauw zijgt neer
verzoenend op den pelgrim.
De duisternis van 't graf,
wordt helder nu doorstraald
O Broeder Sint Franciscus,
van vreugdvol hemellicht.
|
|