Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] [Nummer 4] Anton van de Velde: Anno mundi 1938 Dit nieuwjaar gleed voorbij als andere dagen; al was Sylvester's erfenis zoo zwaar, 't lag, ongezien, benepen op de baar, genekt door Mars, Mercuur, die rouwkrip dragen. Torst Janus weer den eersten kandelaar, zijn vóór- en achterfront blijft dubbelzinnig: Hij grijnst, of glimlacht lodderlijk aanminnig naar 't streven van den westerschen barbaar, en naar wat aziatische beschaving nog hooger tilt dan den Chineeschen muur. Het oog van Atilla pinkt groen en zuur: nog net bijtijds voor de eerste-klas-begraving. De Leeuw van Juda rilt in Londen's mist, en zuidwaarts rooken roode wonden. De neus van Velasquez is licht geschonden; 'n alguazil had zich in 't werk vergist. Eén draait zich om in z'n vermolmde kist; 't is de onbekende uit de modder ginder. Hij krijgt na twintig jaar geweldig hinder van 't pathos dat z'n knekelhuis vernist. [pagina 118] [p. 118] Snel wiekt 'n liefdegroet uit stam en natie van Krim naar Ebro, van den Tiber naar den Rijn. Er is 'n jammerlijk tekort aan maneschijn bij 's menschen beevaart naar z'n twaalfde statie. 'n Nieuwe trek zit Ahasveer in 't bloed. Waar hij zich neerlaat, zal hij jongen kweeken. Hij voelt zich thuis in alle wereldstreken mits Talmud en Geschaeft en rabbihoed. Dit nieuwjaar is wel vies en vreemd begonnen, doch even vreemd ging't oude jaar voorbij. De boot danst mee met ieder nieuw getij, en wij zijn stuurloos, dwaas en onbezonnen. Wij leutren over kunst en poëzie, en schrijven boeken vol van triest of pertig proza in den jaarkreits acht-en-dertig, doch weten niet voor wat, voor waar, voor wie. Want Janus grijnst den rug toe van December, en glimlacht naar het simpele geslacht dat bij 'n Kerstboom zingt in winternacht en zich laat paaien met sucade en gember. Straks wordt de vulpen weer 'n bajonet en krassen wij 'n motto in 't gesteente: Vrouw Aarde krijgt ons kreupele gebeente, Melpómene ons laatste treursonnet. Ach, nieuw jaar, oud jaar, Siameesche tweeling, wie koestert nog illusies vóór of na? Wij, zeeziek slag, met kunst etcaetera, gezwierd van roer naar boeg, van boeg naar reeling! Geen nieuwjaarsbrief, aan ouderen dan wij, kan nog den schijn van ons verlangen dekken. Het oude is niet waard dat wij het rekken; het nieuwe komt gesloten naderbij... Vorige Volgende