Prisma
‘De Gemeenschap’ en het gebreveteerd-echte Vlaanderen.
-- ‘De Gemeenschap’ heeft haar Novembernummer aan Vlaanderen gewijd; aan het enig-echte, gegarandeerde Vlaandren. Van Duinkerken staat er borg voor dat er geen spraak van partijdigheid kan zijn; in ‘Het nieuwe Vlaanderen’, de inleiding, schrijft hij: ...‘zoo dreigde ook Vlaanderen partijdigheid van velen tegen velen te doen vergeten, hoe zwaar men gold, toen men te zamen belangloos was’, en verder: ‘De vraag is maar, of men durft te weten, waar men staat’.
Waar staan wij dus?
Volgens Aug. Van Cauwelaert staan we ‘In het Teeken der Vlaamsche Hoogdagen’. Vlaanderen, dat is Vermeylen, Van de Woestijne, Teirlinck en Toussaint Van Boelaere. Die allen, ook Tierlinck en Toussaint Van Boelaere ‘hebben steeds de verbondenhied vooropgesteld met de Vlaamsche volksgemeenschap en den Vlaamschen strijd voor bewustwording’. Dat wordt dan ter overweging gegeven aan ‘zekere elementen (die) voor het eerst de’ ‘volksverbondheid’ van den kunstenaar meenden ontdekt te hebben. ‘Maar dat is natuurlijk namaak, let goed op het merk ‘Hoogdagen’.
Verschaeve, zegt u! - Meent u werkelijk dat Verschaeve ‘de verbondenheid... enz.’ vooropstelde in zijn werk? Namaak, vriend, let op het merk...!
Verder vraagt André Demedts zich af waar we staan met ‘De jongste Vlaamsche Literatuur’. De echte, jongste Vlaamse literatuur is die van Demedts (maar dat staat in een nota van de redactie); Albe, Buckinx, Devree Verbeeck en Vercammen. Met een woord: ‘De Tijdstroom’, mijne heren, niets dan ‘De Tijdstroom’. Zij hebben het hard gehad; hun literaire geloofsbelijdenis ‘werd hen ten onrechte door de trouwe expressionisten en een deel niet begrijpende “politieke kunstenaars” voor een verraad der klerken aangerekend’. Maar dat geeft niets, zij zijn toch de jongeren.
Wie die trouwe expressionisten zijn? Dat is Wies Moens met zijn orgaan ‘Dietbrand’ (er werden juist zes woorden aan verspild!)
En wie die ‘niet begrijpende politieke kunstenaars’? Demedts schijnt ijskoud te beweren dat het de medewerkers van ‘Volk’ zijn, want ‘Volk’ ‘eischte dat de auteur zich als mensch en als schrijver in den actueelen strijd zou werpen’, ‘in de kleine toevallige twisten’ waar de ‘Tijdstroomers’ zich moeten buiten houden, ‘om ten allen tijde voor de orde en de waarheid partij te kiezen’.
Er moet zoiets als kwade trouw bestaan, die sommige mensen aanzet steeds dezelfde, herhaaldelijk weerlegde, onjuistheden tóch als klinkende munt te doen doorgaan. Nog een klein historisch détail: ‘Volk’ werd opgericht door enkele geestesverwanten van Moens ‘met de hulp van enkele jongeren, waaronder Vercnocke de meest bekende is’; (die ‘geestesverwanten’ en die ‘enkele jongeren’ zijn verder in een overzicht der jongste Vlaamse Literatuur oninteressant voor onze Noorderburen).
Dan is daar nog ‘De Waterkluis’, met een rijtje namen van mensen ‘die schijnen talent te bezitten’, maar er is vooral Decorte ‘overweldigende vitaliteit’, ‘ontstuimige rhythmen’...
Zo, daarmee is dat weer netjes afgewerkt; onthoud echter vooral de échte, jongste, Vlaamse literatuur!
Dan volgen bijdragen die dat alles illustreren, het geheel doet aan als een nummer van het vroegere ‘Forum’, met dit verschil, dat ‘De Gemeenschap’ tegen zulk een nummer zou ten strijde getrokken zijn. (Albert Kuyle moet in zijn vuist lachen!)
In een der novellen wordt een vruchtafdrijving genoemd ‘de normaliseering van den toestand der winkeljuffer’. De zo lang-gewenste erotiek is hier zeer hevig en overvloedig aanwezig... Dat is nu het laatste snufje bij de échte Vlaamse jongeren. ‘Ons past het den nuchteren waarheidsdrang van de nieuwe Vlamingen te eerbiedigen als voorbeeldig’, tekent Van Duinkerken daarbij aan.
K.V.