Volk. Jaargang 3
(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Michel De Ghelderode: De dood van Ulenspiegel
| |
Eerste bedrijf.Gordijn toe. Er wordt driemaal op een horen geblazen.
DE NACHTWAKER VAN DE STAD:
(De nachtwaker komt langs het podium)
Burgers en boeren van Damme, de schoone stede,
vóór dat ge slapen gaat zorgt voor uw zielevrede;
de klok slaat negen, het dakwerk is gedaan.
Goênavond hoor, 't is heden volle maan.
Denkt ook op 't vagevuur, dat oord van bitter lijden,
alwaar de zieltjes zeer een druppelken verbeiden...
(de horen toet)
Terwijl gij, burgers van de stad, van markt en vaart,
gerust te slapen ligt alsof gij englen waart,
werkt op 't stadhuis ons wakker magistraat,
vroed ende wijs aan 't welzijn van de Staat.
Slaapt maar gerust, er zal hier niets gebeuren
wanneer de schepenen naar tabak zullen geuren
en 't praten beu zijn, zullen zij als gij
hun bed in kruipen, moe van de mijmerij.
(Exit.) (de stem gaat verder)
Sluit goed uw kiekenkot en grendel goed uw deur,
kwispel den duivel buiten en houdt uw goed humeur,
want hier is Hanneken-uit die flink op alles past,
hij heeft een uilen-oog en houdt de dieven vast...
(het horengetoet sterft weg.) (de klok slaat negen.) (gordijn op.)
Een groote zaal door kaarsen verlicht. Tafel en zetels.
BURGEMEESTER:
Mijne heeren, zwijgen of buiten... (stilte) In mijne hoedanigheid van burgemeester der stad Damme, en op heden, eerste Mei van het jaar onzes Heeren vijftien honderd vijf en dertig, vergaderd ten gemeentehuize...
| |
[pagina 61]
| |
GRIFFIER:
Pardon, mijnheer de burgemeester, ik verklaar de zitting die gij opent van nul en geener waarde, omdat de wet niet wordt nageleefd... VERWONDERD KOOR:
Ha?... GRIFFIER:
en ziehier waarom: sinds hare doorluchtige hoogheid Johanna van Constantinopel in het jaar 1241 aan onze stad nieuwe privilegiën heeft toegekend, zeggen ons de overleveringen dat de zittingen van den gemeenteraad in rechte en in feite van nul en geener waarde zijn indien de schepenen vooraf geen... BURGEMEESTER:
Weer spitsvondigheden! Wat is er, griffier? GRIFFIER:
Ik stel vast dat er afwezigen zijn... BURGEMEESTER:
Zet uw bril op. Wij zijn hier allen aanwezig met lijf en ziel; ik, de burgemeester; de drie schepenen; gij, de griffier; en hier, mijnheer de baljuw... GRIFFIER:
Ik houd staan dat er afwezigen zijn... ALLEN:
Wie? GRIFFIER:
Er ontbreken hier zes groote stoopen zwart bier die ons door de wet zijn toegekend... Het is onze taak te spreken, en spreken maakt dorstig... BURGEMEESTER:
Dat is waar! Een ernstig incident, mijne heeren!... Stoopen!... onmiddellijk stoopen!... ALLEN:
Eerbied voor de privilegiën. Hier zijn de stoopen. Hela, koster, dacht ge ze zelf leeg te drinken?... Ieder zijn stoop!... BURGEMEESTER:
Mijne heeren, thans zijn wij voltallig, zes personen en zes stoopen. Laten we drinken en moge dit voorvaderlijk bier ons wijze woorden en gegronde besluiten ingeven... Maar de eerste die tijdens de vergadering inslaapt betaalt zes penningen boete... Ik drink! ALLEN:
Laten we drinken! (gemompel van voldaanheid)
BURGEMEESTER:
De zitting is geopend. Degenen die iets te zeggen hebben, openen hun mond en laten er de waarheid uit opstijgen zooals de bietjes opstijgen uit hun korven. Mijnheer Volckaert, ik luister... SCHEPEN VOLCKAERT:
Ik protesteer... Vroeger hadden wij zes kandelaars om ons te verlichten; thans zijn er nog vijf: ik beweer dat de vroede voorvaderen in de duisternissen niet klaar kunnen zien... Amen... BURGEMEESTER:
Mijnheer, de stad zit zonder geld... En gij, mijnheer Franco? SCHEPEN FRANCO:
Ik protesteer... De kikvorschen die de grachten onzer vestingen vergeven, gaan almaar voort muziek te maken en de slaap onzer medeburgers te storen. Wij hebben een bevel uitgevaardigd | |
[pagina 62]
| |
om de kikvorschen het zwijgen op te leggen. Zij slaan onze bevelen in den wind. Ik vraag dat ze uitgeroeid worden en dat de gewapende macht krachtdadig optrede, zooniet zal Damme de stad der kikvorschen genoemd worden... BURGEMEESTER:
Mijnheer, de stad zit zonder geld.. Hadden wij zooveel gulden in onze kas als kikvorschen in onze grachten, dan zongen wij van 's morgens tot 's avonds... En gij, mijnheer Wuyts?... SCHEPEN WUYTS:
Ik protesteer zeven maal... Er is een gat in het dak van ons gemeentehuis, en als het regent zijn wij nat... ALLEN:
Geen geld... SCHEPEN WUYTS:
Tweedo, de beul Spelleke gaat trouwen en hij vraagt een nieuw kostuum in rood laken... ALLEN:
Geen geld... SCHEPEN WUYTS:
Derdo, de koster van Onze Lieve Vrouwe zingt al valscher en valscher en het volk vraagt om naar Brugge te gaan en een dokter te raadplegen op kosten van de stad. ALLEN:
Geen geld... SCHEPEN WUYTS:
Vierdo... De grafsteen van onze groote dichter en oud-griffier Jacobus van Maerlant, geboortig van deze stad, is beschadigd... en... ALLEN:
Geen geld... SCHEPEN WUYTS:
Vijfdo... De vreemde soldaten van het garnizoen hebben het varken van Neste Rossekop gestolen... Neste Rossekop vraagt schadevergoeding... ALLEN:
Geen geld... (het belletje rinkelt)
BURGEMEESTER:
Mijne heeren, de eerbiedwaardige baljuw vraagt het woord... Eerbied voor de grijze haren en voor de rijke ervaring van onzen baljuw... (stilte)
BALJUW:
Mijne heeren, God vordere U, en alle heiligen... Voor de zooveelste maal herhaal ik wat ik al zeventig jaar heb gezegd... Alles loopt in de war!... Wij beleven een tijd van verval: wij vergeten onze stoopen bier... de tradities sterven uit... het regent op ons... en eerlang zal Damme nog slechts door kikvorschen worden bewoond... (lange zuchten) De boel loopt in 't honderd... Ik hoor een droevige litanie. Maar in plaats van te zeggen: ‘bidt voor ons!’, zegt men: ‘Geen geld!’... Wat moeten we doen?
BURGEMEESTER:
Drinken. ALLEN:
Ja, drinken. BALJUW:
O, wat al rampen! Vroeger bespoelde de zee onze oevers. En vanuit dit venster zagen wij iederen dag honderden schepen die uit | |
[pagina 63]
| |
alle hoeken van de kristene wereld naar Brugge stevenden. Toen was Dammc rijk, Damme bezat stapelplaatsen, Damme bezat schatten. Onze haven was de aanzienlijkste, de schoonste, de veiligste van Vlaanderen... ALLEN:
Helaas!... BALJUW:
Sindsdien is het gouden tijdperk voorbij... De zee heeft zich teruggetrokken... Onze zeevlakten zijn verzand... En thans... ALLEN:
Helaas!... Helaas!... BALJUW:
Het onstuimige en wijdsche Zwijn is een miezerige vaart geworden, wat zeg ik?, een modderige gracht, een moeras, waarin de schepen zich niet meer wagen... Antwerpen bloeit, en wij die de sleutel van Brugge waren, wij zijn dood, voor eeuwig dood... ALLEN:
Helaas!... Helaas!... Helaas!... BALJUW:
Wij hebben alleen nog tranen om te weenen... (hij weent)
ALLEN:
(weenen): Oewa! Oewa! Oewa! (de bel van de voorzitter rinkelt: men weent niet meer.)
BURGEMEESTER:
Mijne heeren, elke zitting gaat de raad aan 't balken over de grootheid van 't verleden... Konden uwe tranen nog onze leege haven vullen! Onze baljuw is een nobele ziel en een flink redenaar, maar sinds zeventig jaar herhaalt hij dezelfde rede, die samengevat kan worden in den kreet: helaas!... Laten we verder gaan. Ik heb u te onderhouden over een belangrijk punt... GRIFFIER:
Laten we drinken!... ALLEN:
Drinken! BURGEMEESTER:
Ik zegde dus dat ik u te onderhouden heb over een belangrijk punt. Zijn er onder u die hooren spreken hebben over... (Er wordt geklopt) Wat wilt ge, pedel?
DE PEDEL:
Mijnheer, iemand verlangt bij de hooggeboren heeren binnengeleid te worden. Zijn tong hangt uit zijn mond als van een verloren hond en zijn oogen staan wild als van een uitgehongerde wolf... BURGEMEESTER:
Weer een schalksche bedelaar. Gooit hem buiten... Ik zegde: zijn er onder u die zich de naam Ulenspiegel herinneren? ALLEN:
Ulenspiegel? Ulenspiegel? Ha? Ulenspiegel?? Ja, Ulenspiegel!! Wablieft, Ulenspiegel?? Ja, Ulenspiegel!!! (rythmisch): U-len-spie-gel!!!
BALJUW:
Ja, ja, ja! Al ben ik oud, ik herinner hem mij zeer goed... De droevig vermaarde Ulenspiegel, vermaard door een vermaardheid die ik geen enkel goed, en zelfs geen slecht kristen toewensch!... Hij moet | |
[pagina 64]
| |
zeker bij den duivel zijn, die hem zoovele gemeene streken heeft ingeblazen. Spreek zijn verfoeilijke naam niet uit, want al is hij dood, toch ken ik hem bekwaam ons een poets te bakken... Om te besluiten durf ik verklaren dat, zoo er ooit in Vlaanderen een deugniet was, dan is het... ALLEN:
Ulenspiegel!... BALJUW:
Zoo er ooit een gemeen bedrieger was, dan is het... ALLEN:
Ulenspiegel!... BALJUW:
Zoo er ooit een geslepen mooiprater was, dan is het... ALLEN:
Ulenspiegel!... BALJUW:
Zoo er ooit een schurk, een spotboef, een pierewaaier was, dan is het... ALLEN:
Ulenspiegel!... BALJUW:
Zoo er ooit een dronkaard, een veelvraat, een luilak was, dan is het... ALLEN:
Ulenspiegel!... BALJUW:
Zoo er ooit een valsche speler, een ongeloovige, een koppigaard was, dan is het... ALLEN:
Ulenspiegel!... BURGEMEESTER:
Houdt op! Houdt op! Uw refrein geeft de openbare meening goed genoeg weer... Maar daar gaat het niet om... Ik zegde dat deze beruchte Ulenspiegel... (Er wordt geklopt) Hee, wat is er nu weer?... (De pedel komt binnen)
PEDEL:
Mijne heeren, de kwibus dringt er op aan om binnengelaten te worden. Hij voert het hooge woord al hangen zijn kleeren als lompen aan zijn lijf, hij zegt dat hij geen derde maal zal vragen om ontvangen te worden, dat hij ook zonder uwe toelating zal binnenkomen... BURGEMEESTER:
Neem uw stok en groet hem van onzentwege op zijn ruggegraat... Buiten!... (Exit de pedel) Mijne heeren, ik zegde dus dat de beroemde Ulenspiegel, die, helaas, tot de legende behoort, niet, zooals u het schijnt te gelooven, iemand is, die geleefd heeft en tot stof is overgegaan... om aan het nageslacht ongetwijfeld een treffende herinnering na te laten, welke voor ons te meer verfoeilijk is daar hij te Damme geboren werd, iets waarop wij heelemaal niet prat gaan!... (plechtig) Mijne heeren... Ulenspiegel leeft!
ALLEN:
Neen! BURGEMEESTER:
Ja! ALLEN:
Neen! BURGEMEESTER:
Ja! BALJUW:
Ik ken de waarheid. Ware Ulenspiegel nog van deze wereld, | |
[pagina 65]
| |
dan zou hij nu honderd jaar oud zijn. Maar iedereen weet dat hij dood is, en dat hij hoegenaamd niet in geur van heiligheid stierf... SCHEPEN WUYTS:
Hij werd te Keulen opgeknoopt! SCHEPEN FRANCO:
Hij werd in een zak genaaid en door de Turken in zee geworpen. SCHEPEN VOLCKAERT:
Hij werd te Madrid onthoofd! BALJUW:
Wat al tegenstrijdigheden! Ik verzeker u dat hij door de duivel zelf verwurgd werd, en zoo zwart als een hond bij een tooverheks in het land van Veurne gevonden werd. Zoo stond het later gedrukt in de oorkonden zijner fopperijen en alomgekende fratsen... BURGEMEESTER:
Mis, een donker web van vergissingen die geen steek houden. Ik alleen ken de waarheid... Ik verklaar plechtig dat Ulenspiegel, burger van Damme... (Iemand huilt buiten) Hela, wat gebeurt er? Ge trekt zoo'n triestig gezicht, pedel!... Wat is er? Sinds wanneer huilen de mannen van Damme? (De pedel komt binnen)
PEDEL:
Oei, oei... Sinds wanneer krijgen ze van de stok? Ik wilde uwe bevelen uitvoeren en de kwibus afranselen, en nu heb ik zelf slaag gekregen. BURGEMEESTER:
Dat men den aanrander aanhoude! PEDEL:
Pas maar op!... Vlug als een kat is hij weggevlucht en zijn laatste woorden waren:... ‘tot seffens!’... Mijne heeren, betaalt gij de schade die mijn persoon werd aangedaan?... BURGEMEESTER:
Hier zijn tien stuivers: drink ze op. En al sloeg men u dood, val ons niet meer lastig... (Exit de pedel) Mijne heeren, de tijd spoedt heen en het wordt tijd dat ge van het feit op de hoogte wordt gesteld... Ulenspiegel leeft (stilte) ik zeg meer: Ulenspiegel bevindt zich op dit oogenblik in onze stad...
ALLEN:
(verbaasd) O!...
GRIFFIER:
Laten we drinken!... ALLEN:
Drinken!... BALJUW:
Ik denk dat onze burgemeester te diep in den stoop gekeken heeft en dat hij vizioenen krijgt... Griffier, neem akte van zijn verklaringen... BURGEMEESTER:
Ik herhaal: Ulenspiegel is te Damme! SCHEPEN WUYTS:
Dan zullen wij de oude registers openslaan... Wij zullen er in lezen dat hij veroordeeld werd tot boeten... (Wordt vervolgd)
|
|