Volk. Jaargang 3
(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Ir. Tony Herbert
| |
[pagina 77]
| |
uit onze eigen wezenheid en tradities gesproten zijn, voor alle partijkiezingen, voor belangen, die niet de onze zijn, voor doeleinden, die niet de onze zijn, en integendeel zijn eigen voordeel opbouwen op het besef van ons Vlaming-, d.i. ons Nederlandschap, en van alles wat tot die ontplooiing daarvan vereischt wordt. Wie de plaats en de roeping van zijn eigen volk in het wereldgebeuren begrijpt, zal des te gemakkelijker met objektief inzicht de andere volkeren recht laten wedervaren. * * * Het vredesverdrag van Versailles had Duitschland op zulke vernederende wijze verminkt en aan banden gelegd, dat enkel een volk met slavenzielen daarin blijvend zou kunnen berusten. Hoewel door de ineenstorting en gedwongen vernietiging van zijn militaire macht, en door de begrijpelijke revolutionnaire reactie na den oorlog, ook in zijn politieke macht ondermijnd en lamgelegd, heeft het Duitsche Rijk van meet af gepoogd de knellende banden van dit verdrag losser te maken. Uit den aard der zaak gebeurde dit aanvankelijk met de weinige middelen welke een overrompeling ten dienste staan: beschamende smeekbeden en diplomatieke en finantieele finesseriën. Het is begrijpelijk dat de inmiddels met buitengewone handigheid door Hitler en zijn nat.-soc. beweging opgezweepte Duitsche nationale trots steeds met grooter misprijzen op dit zwakke, machtelooze gedoe neerzag. Het is Hitler's grootste verdienste geweest, niet zoozeer met de herboren Duitsche macht dit korte verleden van vernedering en schande te hebben gebroken, maar wel het Duitsche volk het bewustzijn te hebben geschonken dat het die macht reeds in zich droeg op het oogenblik, dat de gansche wereld en het Duitsche volk zelf, nog van zijn machteloosheid overtuigd was. Op 30 Januari 1933 neemt Adolf Hitler in Duitschland de macht in handen. Het Derde Rijk is geboren. Slechts enkele weken is de N.S.D.A.P. aan het bewind, weken waarin de innerlijke organisatie der machtsovername wordt geregeld, en doelbewust wordt aan de militaire en buitenlandsche politiek van Duitschland een nieuwe krachtiger richting gegeven. Men zou bezwaarlijk kunnen beweren dat deze krachtiger koers als een verrassing over Europa is neergekomen. In zijn menigvuldige groote redevoeringen vóór de machtsovername had de Führer voldoende laten hooren, dat het Derde Rijk geroepen was om het Duitsche volk uit zijn minderwaardigheidspositie en uit de ketenen van het verdrag van Versailles te bevrijden. Vijftien jaar na den wereldoorlog kon geen enkel klaarziend politicus nog gelooven in de legende, alsof Duitschland door de verpletterende vredesvoorwaarden van 1919 voor zeer langen tijd aan banden was gelegd. Het aankomen van Hitler's bewind was dan ook het onafwendbare sein, dat een volk van 70 miljoen, wiens nationale fierheid met meesterlijke hand was opgezweept, zich niet langer zou vernederen om door smeekingen en diplomatieke kombinaties te moeten verkrijgen, wat het wist door zelfbewuste kracht te kunnen terugnemen. Indien dan nog van verrassingen kan worden gesproken, dan kan dit enkel gelden voor de wijze waarop Hitler, steeds op vrijwel voor het groote publiek onverwachte oogenblikken, Europa telkens voor een ‘fait accompli’ heeft gesteld. Dat Duitschland's tegenstanders, voornamelijk dan Frankrijk den Rijkskanselier bij herhaling gunstige gelegenheden en voorwendsels hebben verschaft om zich geleidelijk van Versailles en zijn nasleep te ontdoen, kan niet worden geloochend. De handigheid, waarmee het Duitsche diplomatisch beleid hieruit voordeel wist te halen, heeft vele gevaarlijke gevolgen van deze niet altijd zonder brutaliteit gevoerde buitenlandsche en militaire politiek onschadelijk gemaakt. | |
[pagina 78]
| |
De verplichting, door de overwinnaars aangegaan bij de afsluiting van het vredesverdrag, zelf ook tot geleidelijke ontwapening over te gaan - aan de overwonnenen was immers een radikale ontwapening opgedrongen - werd niet nageleefd, en op deze ‘woordbreuk’ beriep de Führer zich om ook voor Duitschland recht op herbewapening en gelijkbemachtiging op te eischen. In zijn rede van 17 Mei 1933 voor den Rijksdag stelt Hitler den eisch tot herziening van het Verdrag van Versailles; bovendien verklaart hij zich bereid van herbewapening af te zien, indien ook de andere landen tot ontwapening overgaan, en een overgangsperiode van vijf jaar te willen aanvaarden, om de Duitsche weermacht tot den minimum veiligheidsstand, noodig om de eigen grenzen te kunnen verdedigen, op te voeren. Maar tevens komt de bedreiging voor, dat Duitschland zich uit den Volkenbond zou terugtrekken, indien op den eisch tot gelijkberechtiging niet wordt ingegaan. Deze bedreiging werd dan ook op 14 October 1933 uitgevoerd: Duitschland trok zich én uit de Ontwapeningskonferentie, én uit den Volkenbond terug. Daarentegen verklaart het zich bereid de vrede in Europa te vestigen door het afsluiten van kontinentale niet-aanvalsverdragen. Ook hier werd weldra de daad bij het woord gevoegd. Na rechtstreeksche onderhandelingen buiten het Geneefsche instituut om, werd op 26 Januari 1934 tusschen Duitschland en Polen een niet-aanvalspakt voor den duur van 10 jaar afgesloten. Dit akkoord met een land, waarop Frankrijk tot dan toe als op een zijner trouwste en hechtste bondgenooten had gerekend, alsmede Duitschland's eisch om zijn leger tot een getalsterkte van 300.000 man te mogen opvoeren, zoowel als de onverhoopte stabiliteit en versteviging van het nieuwe Duitsche regime en dan ook van Duitschland's wezenlijke macht, verwekken in Frankrijk hevige onrust, waarop de toenmalige Fr. minister van Buitenlandsche zaken, dh. Barthou, tot een diplomatische tegen-actie overgaat. Frankrijk weigert zijn toestemming te verleenen aan het Duitsche verzoek tot verhooging der getalsterkte van het Duitsche leger. Terzelfdertijd zet Barthou zijn drukke reizen naar de hoofdsteden van Frankrijk's bondgenooten in, bezoekt Brussel, Praag, Warschau, Boekarest en Belgrado, terwijl ook een reis naar Rome in het vooruitzicht staat. Te Geneve beijvert Frankrijk zich om de Sovjet-Unie in den Volkenbond binnen te loodsen. Met kent het noodlottige einde van den ongelukkigen Barthou, vermoord te Marseille op 9 Oktober 1934 in gezelschap van Koning Alexandre van Joegoslavië. Hij viel, niet omwille van zijn omsingelingspolitiek, maar dan toch bij de uitoefening van deze onheilvolle taak. De eerste dagen van 1935 brengen Duitschland een overwinning en een nieuw gevaar. De volksstemming in het Saargebied brengt een overweldigende meerderheid, 90.5% der stemgerechtigden, voor den terugkeer tot Duitschland. Rijkskanselier Hitler verklaart plechtig dat, na den terugkeer van het Saargebied, Duitschland aan Frankrijk geen territoriale eischen meer te stellen heeft. Op 7 Januari daarentegen wordt te Rome, tusschen Mussolini en Laval, een Fransch-Italiaansch akkoord onderteekend. ‘Donnant donnant’ verwerft Frankrijk zich een nieuwe stevige bondgenoot mits Italië de vrije hand te laten in zijn voorgenomen kampagne tegen Abessinië. Op Op 3 Februari 1935 wordt Duitschland uitgenoodigd toe te treden tot het Fransch-Engelsche protokol van London, waaraan ook de afsluiting van een luchtpakt tusschen Frankrijk, Engeland, Italië, Duitschland en België vastgekoppeld wordt. Duitschland weigert, omdat de erkenning zijner gelijkberechtiging steeds weer op de lange baan geschoven wordt. | |
[pagina 79]
| |
Intusschen heeft Sovjet-Rusland zijn leger aanzienlijk versterkt, tot 960.000 man, en den legerdienst verlengd. Frankrijk volgt en brengt den diensttijd op 2 jaar. Het Duitsche antwoord blijft niet lang uit: op 16 Maart 1935 kondigt Rijkskanselier den algemeenen dienstplicht af, en breekt hierdoor een der essentieelste bepalingen van het verdrag van Versailles. Deze daad werd op 15 April daaropvolgend door den Volkenbondsraad veroordeeld als een eenzijdige opzegging zijner internationale verplichtingen en een gevaar voor den vrede. Op deze platonische veroordeeling volgt echter spoedig een veel gewichtiger tegenzet van Frankrijk: op 2 Mei 1935 wordt het Fransch-Russisch pakt afgesloten. Het nationaal-socialistische Duitschland, wiens levensbeschouwing niet alleen regelrecht tegen de bolsjewistische ideologie gekant staat, doch dat evenzeer bij zijn opmarsch naar de macht in de Duitsche kommunistische partij zijn felsten tegenstander vond, krijgt hierdoor een onverhoopte gelegenheid om het spookbeeld van het bolsjewistisch gevaar in zijn buitenlandsche politiek als een handig wapen rusteloos te hanteeren. Waar het op grond van deze ideologische tegenstelling elke afsluiting van een Oostelijk Pakt, waarin Sowjet-Rusland betrokken is, heeft afgewezen, verklaart het zich niettemin bereid met alle niet-kommunistische staten tweezijdige niet-aanvalspakten af te sluiten. Tegenover Sowjet-Rusland echter wenscht het zich niet door een niet-aanvalspakt te verbinden en zeker niet tot een verplichting van kollektieven bijstand aan een systeem, dat, naar Hitler's verklaringen, de bitterste vijand is der nationaal-socialistische wereldbeschouwing. Deze ideologische tegenstelling, welke, naar alle vermoedens wettigen, ook als dekmantel voor intemationaal-politieke bedoelingen zou worden gebruikt, was de gepaste aanleiding tot het totstandkomen van het Duitsch-Japansche Anti-Komintern-verdrag op 25 November 1936, waartoe ook Italië zeer onlangs, op 6 November 1937, is toegetreden, zooals ook daarin een aanleiding werd gevonden om in den Spaanschen burgeroorlog ten gunste der rechtschen door wapenleveringen en afzenden van technici tusschen beide te komen. Na de invoering van den algemeenen dienstplicht zocht de nat-soc. regeering desondanks een toenadering tot Engeland, wiens eventueele neutraliteit bij een mogelijk konflikt in Oost-Europa voor Duitschland van onschatbare beteekenis zou zijn. Een eerste vrucht van deze politiek was het afsluiten van de Duitsch-Engelsche vlootovereenkomst op 18 Juni 1935, waardoor de Duitsche vloot bestendig op maximum 35% sterkte van de Engelsche werd bepaald. De ijzeren gordel van vijandige of minstens waakzame staten rondom Duitschland krijgt een gevoelige bres, wanneer Italië op 3 Okt. 1935 Abessinië binnenvalt. Het front van Stresa, waarbij Engeland, Frankrijk en Italië zich na Duitschland's eigenmachtig herinvoeren van den dienstplicht, hadden aaneengesloten, stort ineen; en de sanktiepolitiek, welke door Engeland en Frankrijk tegen hun jongsten bondgenoot wordt ingezet, en tot wiens mislukking de welwillende steun van Duitschland aan Italië stellig niet minst van al heeft bijgedragen, heeft een diepe kloof gegraven tusschen hen. Duitschland maakt hiervan gebruik om de toenadering tot Italië, welke reeds eerder door Hitler was betracht geworden, doch waarvan na den moord op Dollfuss in Oostenrijk en het zenden van Italiaansche troepen naar den Brenner-pas, weinig was overgebleven, thans weer met grooter kans na te streven. Wij betwijfelen echter of deze toenadering zou zijn uitgegroeid tot zulke hechte samenwerking als thans tusschen Rome en Berlijn wel degelijk blijkt te bestaan, indien Italië door zijn Middel- | |
[pagina 80]
| |
landsche-zee-politiek en zijn interventie in Spanje niet voortdurend met het Engelsche belang in botsing kwam. De omstandigheden komen Duitschland goed ter hulp: Italië is bondgenoot in plaats van mogelijke vijand geworden; Engeland is ondanks sankties en vlootbedreigingen in de Middellandsche zee niet sterk en paraat genoeg gebleken om Italië den voet dwars te zetten; Frankrijk heeft met stijgende binnenlandsche moeilijkheden te worstelen. Op 27 Februari keurt de Fransche Kamer het Fransch-Russische pakt goed. Duitschland heeft dit pakt steeds aangeklaagd als een inbreuk op het Locarno-pakt, en als antwoord op deze stemming in het Fransch parlement, trekken op 7 Maart 1936 Duitsche troepen het gedemilitariseerde Rijngebied binnen. Het Locamo-pakt heeft een einde gevonden, het Westelijk veiligheidssyteem stort ineen. Enkele dagen later komt de Rijkskanselier met een vredesplan van 19 punten voor den dag, dat begint op algemeene ontwapening en afsluiting van onderlinge niet- aanvalspakten. Tusschen de Duitsche opvatting en de Fransche, welke aan het stelsel der kollektieve veiligheid vasthoudt, gaapt een breede kloof, waarover niet zoo gemakkelijk een brug zal worden gelegd. Op 11 Juli 1936 sluit Duitschland een modern vivendi met Oostenrijk af, waardoor het gevaarlijkste beletsel voor de onwikkeling der Duitsch-Italiaansche vriendschaps-betrekkingen wordt weggenomen. De Duitsch-Litauwsche betrekkingen worden minder gespannen, terwijl de Rijkskanselier aan België, Nederland, Zwitserland en Luxemburg het aanbod doet hun neutraliteit te waarborgen. Alleen met Tchecoslovakije, voornaamste tusschenschakel in het Fransch-Russische kollektieve veiligheidssysteem, blijven de verhoudingen scherp toegespitst. Op 24 Aug. 1936 wordt de diensttijd van het Duitsche leger te land, te water en in de lucht van één op twee jaar gebracht. Daarmede is naar de bewering van den Rijkskanselier het tijdperk der verrassingen, althans voor wat de Europeesche oogmerken der Duitsche buitenlandsche politiek betreft, afgesloten. (Wordt hier niet al te lichtzinnig het Dantziger probleem verzwegen?) Het jaar 1937 verloopt onder toe- en weer afnemende spanningen rondom het Spaansche konflikt. Hierbij treedt Duitschland geleidelijk meer op den achtergrond: de Engelsch-Italiaansche tegenstelling beheerscht de internationale politiek. De nota der Duitsche regeering op 13 Oktober 1937, waardoor de onafhankelijkheid en onschendbaarheid van het Belgische grondgebied plechtig wordt erkend, en die, evenals de Fransch-Britsche nota van 24 April 1937 een uitvloeisel is der rede van Koning Leopold van 14 Oktober 1936, wordt van Duitsche zijde als een nieuwe bres in de Fransche omsingelingspolitiek en in het kollektieve veiligheidsstelsel aanzien. Twintig jaar na den oorlog voelt het nieuwe Duitschland zich dan ook weer voldoende sterk, voldoende één en voldoende vrij, om zijn verdere aanspraken op volledige gelijkberechtiging en herstel van zijn vroegere macht te kunnen doorzetten. Het vraagstuk der teruggave zijner vroegere koloniën, totnogtoe slechts sporadisch opgeworpen, werd door de jongste rede van Rijkskanselier Hitler op Zondag 21 Nov. jl. volop in de branding geworpen. Er is geen reden om te verwachten dat ook deze eisch niet met klem en vasthoudendheid zal worden doorgezet. * * * Wanneer wij dus de ontwikkeling van de buitenlandsche en militaire politiek van het Derde Rijk nagaan, dan valt het op hoe sterk de uitbouw van leger en vloot als | |
[pagina 81]
| |
middel - schier als éénig middel - tot de diplomatieke bedrijvigheid wordt betracht, en hoe nauw de politieke heropstanding van Duitschland van zijn militaire afhankelijk blijkt. Dit is nu juist het bevreemde voor een klein volk als het onze, en de reden waarom de meesten onzer volksgenooten het specifieke karakter der Duitsche buitenlandsche politiek niet begrijpen. Wij zelf immers streven wel naar expansie, doch enkel op ekonomisch terrein; wij zoeken handel te drijven, nijverheden in stand te houden, te ontwikkelen, en nieuwe op te richten; wij willen onze kuituur opvoeren en een ‘standing’ veroveren die niet in de eerste plaats op onze politieke beteekenis in Europa is gebouwd. Wij, Zuid- en Noord-Nederlanders, bezitten een staatsstelsel dat vrij is van vreemde banden, rijke kolonies zooals geen andere kleine volkeren en enkel een paar groote wereldmogendheden er bezitten, wij hebben sommige grondstoffen in overvloed, kunnen andere door onze ekonomische bedrijvigheid in ruil verkrijgen; wij beschikken over aanzienlijke ekonomische potenties; kortom, wij behooren tot de verzadigde naties. Noch van Italië, noch vooral van Duitschland na 1918 kon dit gezegd worden. Ook thans nog is het Duitsche Rijk, zooals het bij den aanvang van den wereldoorlog was opgebouwd, verminkt en verscheurd. Oost-Pruisen is van het Rijk afgesneden door den Dantzigschen korridor, een op den duur onhoudbare, onnatuurlijke toestand. In sommige randstaten, vooral in Tchecoslovakije wonen sterke Duitsche minderheden, terwijl de tweede Duitsche staat, het ongelukkige Oostenrijk, de schijnbaar tot roemloozen ondergang gedoemde speelbal is geworden van de Westelijke mogendheden en van een ondanks alle mooie phrases tenslotte zeer koude en huichelachtige Volkenbondspolitiek. Dit zijn gansch andere, en stellig veel pijnlijker toestanden, dan de onze, vooral voor een volk dat steeds hoog opliep met zijn nationale eer, dat steeds roekeloos, ja ruw heldhaftig was, en dat pas 'n 20 jaar geleden gedurende vier jaar schier de gansche wereld het hoofd moest bieden en bood, en dan ook in zijn volle zwaarte de weerwraak der overwinnaars moest ondergaan. Wat bij ons als een extreme vorm van militarisme voorkomen zou, nl. de medezeggingschap der militairen in politieke aangelegenheden, is voor het Duitsche volk de bazis van elke gezonde nationale politiek, de natuurlijke uitgroei van de twee faktoren die met het Duitsche volkskarakter zijn vergroeid, omdat zij in de geschiedenis ook telkens Duitschland groot en sterk hebben gemaakt: weermacht en leiderschap. Wou men het nationale regime van de drie groote West Europeesche mogendheden met één woord typeeren, dan zou dit moeten luiden: In Engeland regeert de zakelijke diplomaat, in Frankrijk de sluwe politieker, in Duitschland de tuchtvolle soldaat. Dit doordrenkt zijn van een militairen geest is historisch in Duitschland zoo gegroeid. In zijn rede van 9 Nov. 1934 te München, zei Hitler: ‘Gij allen hebt ClausewitzGa naar eindnoot(*) niet gelezen, of indien ge hem toch gelezen hebt, weet gij niet, hoe hem in den huidigen tijd toe te passen. Clausewitz schrijft, dat zelfs na een heroische ineenstorting, een wederopbouw nog altijd mogelijk is. Enkel de zwakkelingen geven zich over, en als een giftdroppel werkt dit in gansch het volkslichaam na. En dan komt men tot de erkenning, dat het nog altijd beter is, indien noodig, een einde in pijn en verschrikking zonder einde te moeten dragen’. Hitler heeft dus wel Clausewitz gelezen, en het komt ons voor, wanneer wij de Hitleriaansche klanken hooren over ‘de eer en het recht van een groot volk, de kracht, de heerlijkheid en de gerechtigheid van het nieuwe Duitsche Rijk’, dat de mystieke geest | |
[pagina 82]
| |
van den grooten krijgsfilosoof ook in den Rijkskanselier en Führer is gevaren. Met een niet steeds op werkelijkheid en nuchterheid gebaseerde, zelfs niet door voorzichtigheid geïnspireerde oprechtheid zal Hitler voortdurend de levenseischen voor zijn volk bepalen en ook tegenover zijn tegenstrevers bloot leggen, (zoo b.v. zijn ‘alleenspraak’ met Eden in 1935 en zijn huidige samenspraak met Lord Halifax). En steeds komt als eerste levenseisch de militaire gelijkberechtiging en het herstel van Duitschland's weermacht. Ook zijn meest gewaardeerde medewerkers, Goering en Von Blomberg zijn niet enkel in een militair pak gestoken, doch zij zijn naar geest en levenshouding Duitsche soldaten, voor wie politiek en militair beleid tot één harmonische en specifiek-Duitsche machtsfaktor herleid is. De vereenzelviging van de politiek en militaire leiding in het Derde Rijk sluit trouwens op opvallende wijze aan bij den opbouw van het Tweede Rijk door Bismarck, opbouw welke zijn bekroning vond in de Duitsche eenmakingsoorlogen van 1864-1870. * * * In tegenstelling met de andere Europeesche grootmachten Engeland en Frankrijk, waar vanaf het einde der 18e eeuw onder den invloed van het liberalistisch-demokratische denken de politieke staatsleiding gaandeweg de militaire leiding had overspannen en in zich opgezogen, bleef in Pruisen de militaire machtsstaat, die zijn belichaming vond in den Pruisischen Koning en het Pruisische soldatendom, de kern van Duitschland's latere politieke macht. Dit soldatendom had, na de ineenstorting van het Middeleeuwsche rijk, Pruisen geleidelijk weer tot de sterkste Duitsche staat heropgebouwd, en zijn macht ook in den zevenjarigen oorlog weten te handhaven. De zegevierende krijgstochten van Napoleon tegen Pruisen in 1805-1806 hadden het Duitsche rijk natuurlijk zware slagen toegebracht; niettemin wist Pruisen zich hiervan spoedig weer te herstellen, en het is juist deze vereenzelviging van politieke en militaire macht, of liever die specifieke Duitsche primauteit van het militaire, welke de heropstanding van de Duitsche, t.t.z. de Pruisische macht, zoo vlug mogelijk heeft gemaakt. Wanneer dan echter in den aanvang der 19e eeuw het Liberalisme zijn zegetocht over Europa inzette, moest dit vooral in Pruisen tot bestendige konflikten leiden tusschen de opvatting van den burgerlijk-demokratischen rechtsstaat en de Pruisische opvatting van den ‘soldatischen Führerstaat’. Nadat het burgerlijk liberalisme er aanvankelijk in gelukt was de primauteit van den Pruisischen soldatendienst gedurende enkele decennia te breken, kreeg de Pruisische machtsidee omstreeks de helft der 19e eeuw weer haar kans. Drie krachtige persoonlijkheden zouden haar opnieuw in werkelijkheid omzetten: de prinsregent Wilhelm (later Koning en Keizer Wilhelm I geworden), de minister-president Bismarck en de krijgsminister von Roon. Later voegde zich hierbij ook het hoofd van den Legerstaf, de beroemde Duitsche strateeg von Moltke. Bismarck's strijd om de hereeniging van Duitschland onder één sterke politiek-monarchistische leiding, werd na vier jaren tijd in 1866 zegevierend ingezet met de praktische uitschakeling van het Pruisische Parlement. Tegen den algemeenen tijdgeest in, slaagde Bismarck dus in het gewaagde opzet, in korten tijd den liberaal-demokratischen rechtsstaat opnieuw door den soldaten-staat te vervangen, op een oogenblik dat het liberalisme overal elders zijn overweldigende triomfen beleefde. Ongetwijfeld zou deze stoutmoedige onderneming echter mislukt zijn, indien de begrippen van militaire macht en tucht niet toen reeds met het wezen van het Pruisische volk vergroeid waren. | |
[pagina 83]
| |
Het Tweede Rijk, dat aldus door Bismarck werd ingeluid, heeft deze specifieke wezenstrekken van het Duitsche volk nog dieper ingeankerd. Om deze eenheid van politieke en militaire leiding te verwezenlijken en zijn Duitschen eenheidsstaat als ‘machtsstaat’ op stevigen voet te kunnen vestigen, heeft Bismarck zijn drie Duitsche eenheidsoorlogen tegen Denemarken in 1864, Oostenrijk in 1866 en Frankrijk in 1870 gevoerd, welke in 1871 hun triomfantelijke bekroning vonden in de uitroeping in het slot van Versailles van Koning Wilhelm I tot Keizer van Duitschland. Later moest de Kanselier echter weer inbinden tegenover de liberaal-demokratische en burgerlijke stroomingen. Bismarck streefde daarom geleidelijk een kompromis na tusschen de Pruisische militaire monarchie en den liberalen partijstaat. De legerleiding in Pruisen bleef zich steeds ten scherpste verzetten tegen de pogingen van het konstitutionneele regiem om ook het leger onder zijn gezag te krijgen. Het gevolg was dat het leger in Pruisen een staat in den staat werd, onder rechtstreeksch gezag van den Koning. Deze toestand bleef tot aan den wereldoorlog praktisch ongewijzigd voortduren. * * * Het Derde Rijk van Adolf Hitler knoopt rechtstreeks aan bij de kulmineerende punten van Duitschland's geschiedkundig verleden: bij Frederik den Groote, Bismarck, den wereldoorlog. Weer is aldaar de harmonische eenheid van politieke en militaire macht verwezenlijkt, staat Duitschland's buitenlandsche politiek in het teeken van zijn militaire potentie. Wij meenen dat de geschiedkundige ontwikkeling van het Duitsche volk naar een nieuw hoogtepunt opstijgt. In strijd en bloed is het in het verleden geboren en groot geworden; het zal ook in de toekomst de gevolgen van zijn eigen wezenstrekken niet kunnen ontgaan. De diverse aspecten van de ontwikkeling der buitenlandsche politiek van het Derde Rijk en hun inwerking op de toekomst van ons volk hebben wij herhaaldelijk in onze bijdragen over Buitenlandsche en militaire politiek in ‘Nieuw Vlaanderen’ aangetoond. Het moge dan ook volstaan er hier naar te verwijzen. |
|