Volk. Jaargang 3
(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVictor Leemans: Stellingname op zakelijke gronden of demagogieIHet is een ondankbare zaak in dit land iets over Duitschland te schrijdven. Alleen maar het pogen om objectief te zeggen wat u er van gezien, gehoord of gelezen hebt, wordt u in de meeste middens kwalijk genomen. Men verlangt van u dat gij een klachtenboek aanlegt of een schandaalkroniek opstelt. In de socialistische kranten bv., hebben de lezers de laatste vijf jaar over Duitschland niets anders vernomen dan dat er joden werden afgerammeld, dat er nog eens zooveel en zooveel werden opgesloten in concentratiekampen waar ijselijke toestanden heerschen. In ‘Pourquoi pas?’ wordt er elke week een nieuwe ruzie in mekaar gestoken tusschen Hitler en zijn medewerkers en op dit thema weet de praatzieke redactie dan heele bladzijden Brusselsche geestigheid of zeever in pakjes te brodeeren. P. Fr. Murckerman krijgt ruimschoots de gelegenheid in de katholieke pers om het nationaalsocialisme | |
[pagina 70]
| |
nog een trapje lager te zetten dan het communisme. Gaat er een christelijk democraat naar Duitschland, dan schrijft hij ten behoeve van de propagandisten van het A.C.V. een verslag in het Maandblad van deze organisatie om alles belachelijk te maken wat hij in Duitschland gezien heeft Over de één-familie-woningen voor arbeiders die thans allerwege in Duitschland gebouwd worden, aangepast aan den stijl van het landschap, bevattend een vijf- of zevental plaatsen, waaronder een badkamer, en voorzien van een tuintje van 6 à 7 aren, over dergelijke woning wordt de superieure opmerking gemaakt: ‘Krotwoningen met badkamers’. In het heerlijk boek van Andrew Smith, ‘J'ai été ouvrier en U.R.S.S.’, waarin de schrijver ons op een sobere manier zijn ontzettende ervaringen in Sovjet-Rusland meedeelt, wordt verhaald dat aan de Russische arbeiders stelselmatig wordt wijsgemaakt dat de arbeiders in Amerika en in de andere kapitalistische staten vergaan van honger en ellende, en dat hun levensvoorwaarden, die allesbehalve benijdenswaardig zijn in vergelijking een Aardsch Paradijs kunnen genoemd worden. Het is weinig eervol voor een democratie, dat zij tot gelijkaardige methodes haar toevlucht neemt om zich te beveiligen. | |
IIVan onzen kant is het niet de bedoeling een apologie te schrijven van Duitschland of van de Duitsche toestanden. Waarom ook? Wat een zin heeft het hier als Duitsch ‘propagandist’ op te treden? Zeker, wij zouden dit op grond van zekere beginselen, b.v. van orde en tucht kunnen doen, tenzelfden titel als de heer Jules Romains het deed op de Hoogdagen der Vlaamsche Letteren als hij via de verheerlijking van de humaniteit en van de vrijheid, eigenlijk Frankrijk op een voetstuk plaatste. Maar dat willen we niet. Ons opzet als wij over Duitschland schrijven is: te toonen wat er is en hoe het er gaat. Wij willen evenmin alles wat Duitschland aangaat tegen den muur zetten, dan wij het willen ophemelen als een Breugeliaansch feestmaal bij kermis. Over Duitschland evenals over andere volkeren, die naar we hopen naderhand in ‘Volk’ zullen behandeld worden, hebben we in de eerste plaats objectieve voorlichting noodig. Eerst dan kan er ook met inzicht positie gekozen worden. De meest netelige vraag die ook wij, buitenlandsche katholieken, met het nationaalsocialistisch regiem aan de hand hebben, is de strijd tusschen Staat en Kerk in Duitschland, het conflict tusschen de nationaal- | |
[pagina 71]
| |
socialistische wereldbeschouwing en de christelijke. Bij tal van gelegenheden heeft dit conflict vrij scherpe vormen aangenomen, en niets laat voorzien dat het morgen zal opgelost zijn. In zijn laatste Kerkelijk Schrijven gewijd aan de kerkelijke toestanden in Duitschland, gewaagt Paus Pius XI van niets minder dan van kerkvervolging. De toenemende invloed van de Rosenbergsche versie van de natioaalsodalistische wereldbeschouwing laat ons zelfs aannemen, dat dit conflict voor langen tijd chronisch worden kan. Geen concordaat, hoe goed dan ook door beide partijen bedoeld, zou het uit de wereld kunnen helpen. Vanuit de wereld van Rosenberg is er geen uitzicht op bijlegging van het conflict, op begrip voor het christelijke. Anderzijds zullen de christelijke kerken moeten inzien dat de verhouding van Kerk en Staat anders zijn in een totalitairen dan in een liberaaldemocratischen staat. Ook de christenen zullen hier vele historisch-verouderde denkbeelden moeten prijs geven. Bezinning en inkeer is hun hier van meer nut dan de Hetze van emigranten, die vanuit hun onverantwoordelijke veiligheid alleen de zaak kunnen vertroebelen. Het onbegrip dat zekere invloedrijke nationaalsocialistische kringen vertoonen voor datgene wat kerk en christendom is, is geen specifiek nationaalsocialistisch verschijnsel. Het is ook niet nieuw. Het maakt deel uit van een geseculariseerden ontheiligden tijd, waarvan de wording en het ontstaan niet het nationaalsocialisme moet aangewreven worden. Kan het anderzijds verwondering wekken, dat de nationaalsocialisten bij de machtsovername vervuld waren van wantrouwen tegenover een Kerk, die een zeer eng bondgenootschap had aangegaan met de Centrumpartij en die het lidmaatschap van de nationaalsocialistische partij beslist had afgekeurd? Er is een groot begrip en een ruim inzicht noodig om hier, zonder passie, een woord te kunnen spreken dat toenadering in plaats verdere twisten te weeg brengt en dat de hoogmoed des levens overwint. | |
IIITypisch mag het wel geheeten worden, dat de katholieken in Duitschland die op dit oogenblik de geestelijke ontvankelijkheid bevorderen en om aanzien werven voor het katholiek levensbegrip, dezen zijn die tijdens het regiem van Weimar als ‘gevaarlijk’ waren gekwalificeerd in de oogen van hen die de christelijke orthodoxie hadden gemonopoliseerd. Ook ontgaat het niemand dat de bekende katholieke tijdschriften als ‘Hochland’, ‘Stimmen der Zeit’, ‘Die Schildgenossen’, niets | |
[pagina 72]
| |
van hun degelijkheid verloren hebben. Ook blijven ze een aanzienlijke oplage behouden. Waar is er iemand, ook buiten Duitschland, die met zooveel vrijmoedigheid als Ernst Michel geschreven heeft over ‘Von der kirchlichen Sendung der Laien’Ga naar eindnoot(1)? Michel gaat in deze brochuur uit van het woord van Pius XI dat de Katholieke Actie voor taak heeft de gewetens van de christenen zoo te vormen, dat ‘zij’ ten allen tijde in staat zijn de christelijke oplossing ‘te vinden’ voor de vele problemen die gesteld worden. De methode die de Kerk vanaf de middeleeuwen gevolgd heeft om dit doel te bereiken is nu onder den druk van andere omstandigheden verouderd. Er is een nieuwe methode noodig en die bestaat volgens Michel daarin, dat de katholieke geloovige leeken in het besef van hun eigen verantwoordelijkheid, te midden van den nood van den tijd staan en er strijden voor de geloovige doordringing van de wereld. Al datgene wat ‘politiek katholicisme’ heet, samen met de macht van vereenigingen die er de exponenten van zijn, en dat zeer gemakkelijk ontaarden kan in een innerlijk gevaar voor de kerkelijke practijk, zal allengerhand verdwijnen en plaats maken voor den kristen die ‘de historische levensruimte rechtstreeks voor God verantwoorden wil’. Eerst op deze manier kan de heidensche wereld weer omgezet worden in christelijk leven. Een verdere uitbouw van deze positie biedt ons Ernst Michel in een pas verschenen werk ‘Lebensverantwortung aus katholischem Glauben’Ga naar eindnoot(2). In dit boek toont Michel waarin de levensverantwoordelijkheid van den geloovige, die hij in het boven genoemd boek had aangeduid, feitelijk en in concreto bestaat. Het opent met een kapittel over de manier waarop de verantwoordelijkheid een uitdrukking des geloofs wordt en culmineert in de gedachte dat verantwoordelijkheid steeds weer en ten laatste op God moet gericht zijn. Verder geeft Michel een interpretatie en karakteristiek van het liberalisme die even origineel als merkwaardig is, hij behandelt het omstreden vraagstuk der vervreemding onder de belijdenissen en duidt hier wegen aan die tot een toenadering kunnen leiden, het schoolvraagstuk wordt door hem in een ander daglicht gesteld en het ‘Christelijk bestaan’ wordt aan de hand van een artikel van Pater Soiron, gekarakteriseerd. Ten slotte behandelt Michel nog van verschillende standpunten uit, allerlei actueele volksvragen om dan in een slotkapittel te waarschuwen tegen alle reactionnaire houding in het katholicisme en te eindigen met een enthousiast pleidooi voor een ‘schöpferische Katholizität’. Hier spreekt een onverschrokken ridder, een hartstochtelijk geloovige met een openhartigheid | |
[pagina 73]
| |
en een waarheidsmoed, met de gave der juiste formuleering, gelijk het christendom er sinds Kierkegaard en Newman geen meer gehoord heeft. Een baanbrekend werk, niet enkel voor het Duitsch katholicisme, maar van het christendom in geheel West-Europa. Waar iemand van onze generatie het nog vermag deze taal te spreken, daar kunnen we te midden van de meest donkere tijden optimistisch blijven.Ga naar eindnoot(3). | |
IVIk heb hier E. Michel als type genomen, niet als een alleenstaand geval. Hij is wel iemand die uitsteekt, doch niet iemand die vereenzaamd staat. Wat hij zegt slaat over in breedere kringen. Ik kan in verband met een onderzoek naar de geestelijke toestanden in Duitschland het Jodenvraagstuk niet onderzoeken. Omdat ik ter zake niet bevoegd ben. En ik volstrekt geen goesting heb mij er van af te maken, met de flauwiteiten in den aard van die, welke Anton Van Duinkerken er op gevonden heeft om de anti-semieten tegen den muur te stellen. Het lijkt mij verkieslijker dan te zwijgen. De belangstelling voor speculatieve aangelegenheden is in 't Duitschland van ‘Blut und Boden’ en van de ‘totale Mobilmachung’ niet zeer hoog aan te slaan. Het waarde-vrije denken, ook op 't gebied van de metaphysiek, wordt door de jongeren niet erkend. Ernst Krieck is in deze hun meest representatieve woordvoerder, terwijl Hans Heyse meer connectie heeft met het bestaans-denken van Martin Heidegger,Ga naar eindnoot(4) en over hem heen met het traditioneel Grieksch-Westersch denken. De wijsbegeerte van Krieck is principieel ‘völkisch-politisch’ gefundeerd en gaat uit van de zijnsmatige gebondenheid van alle denken aan het volksche. Nog in de lijn van het denken van Husserl en Scheler, de twee meest beteekenisvolle vertegenwoordigers van de Duitsche wijsbegeerte der vorige generatie, loopt de philosophie van den Berlijnschen hoogleeraar Nicolai HARTMANN. ‘Das Problem des geistigen Seins’ is een werk gelijk er elke vijftig jaar geen geschreven wordt. Een geschiedenisphilosophie en een wijsbegeerte van het sociaal leven van dit formaat, zal men vruchteloos zoeken in de hedendaagsche literatuur. Een ander bewijs van de hooge discursieve kracht van zijn denken heeft Hartmann ons gegeven in zijn ‘Zur Grundlegung der Ontologie’ het eerste deel van een omvangrijk werkGa naar eindnoot(5). Deze critische ontologie is niet alleen waardevol omwille van de critiek die wordt uitgeoefend op het heerschend denken, zij heeft vooral beteekenis als de positieve fundeering van een nieuwinzettend metaphysisch denken. Het | |
[pagina 74]
| |
straffe denken van Hartmann, de rust in de bewogenheid van zijn betoog, het enthousiasme waarmee hij een nieuwe philosophia prima voorstaat, zijn schitterende manier van voorstelling, ziedaar eenige kwaliteiten die zijn werk bijzonder boeiend maken. Een grootere belangstelling dan deze speculatieve wijsbegeerte geniet echter, zooals we boven zegden, de thematische wijsbegeerte genre E. Krieck, de zg. ‘Weltanschauungslehre’ en de anthropologie op rascistischen grondslag. Een buitengewone activiteit wordt onder de leiding van Rijksminister H. Frank ontplooid door de ‘Akademie für Deutsches Recht’. Grootscheepsche pogingen voor de nieuw-ordening van het Duitsche recht op nationaalsocialistischen grondslag zijn aan den gang. Beroemde juristen als J.W. Hedemann bv., samen met mannen uit het practisch leven, werken hier aan een nieuwe rechtsorde en dit met de aloude methode der Duitsche ‘Gründlichkeit’. Zoowel voor wat het staatsrecht, als voor wat het burgerlijk, het sociaal- en economisch- en het familie-recht aangaat is men reeds flink opgeschoten, zooals we kunnen opmaken uit het ‘Zeitschrift der Akademie für Deutsches Recht’. De strekking is de theoretisch nog geldende algemeene rechtsformules te laten varen - in overeenstemming met Hedemann's aanklacht in ‘Die Flucht in den Generalklauseln’ - en te komen tot een concreet ‘Ordnungsdenken’ (C. Schmitt). Herhaaldelijk werd van hoogerhand aangedrongen, vooral den laatsten tijd - denk in dit verband aan de uitlatingen van Adolf Hitler en van B. Köhier -, op een bejegening van theorie en practijk, op een wederzijdsche doordringing van deze twee in de economische wetenschap. Duitschland heeft thans een economische wetenschap noodig die mede een hulp is voor de verwezenlijking van het vierjarenplan, die metterdaad de geldende economische practijk helpen kan. Het mag zijn dat de hoogere instanties hier niet steeds de verwachte resultaten hebben bij de theoretici. Dergelijke wijzingen en aanpassingen kunnen ten slotte niet ‘bevolen’ worden. Zeker is het echter, dat voor wat de wederzijdsche doordringing van theorie en practijk aangaat op het gebied van de economie, er hier werk gepresteerd is dat nu reeds de bewondering afdwingt van het buitenland. Mag ik in dit verband herinneren aan den lof die niemand minder dan André Siegfried over had voor het werk van Anton Reithinger? En hoe voortreffelijk ook zijn de pogingen van Andreas Predöhl, de uitgever van het ‘Weltwirtschaftliches Archiv’ en inzonderheid van Ernst WAGEMANN, de leider van het ‘Institut für Konjunkturforschung’ en de groote hemieuwer van het statistisch denken. Zoo pas verscheen van Professer Wagemann een | |
[pagina 75]
| |
‘Wirtschaftpolitische Strategie’Ga naar eindnoot(6) die geroepen is een zeer grooten invloed uit te oefenen en op het economisch denken en op de economische politiek. Met allen nadruk wordt de Duitsche jeugd opgeroepen om zich aan technische studies te wijden, De ingenieursloopbaan belooft. Vooral den scheikundigen ingenieur worden zeer groote faciliteiten geboden. De uitvoering van het Vierjarenplan, en inzonderheid de productie van kunststoffen, heeft den chemischen ingenieur noodig. In zijn voortreffelijk boek ‘Wetenschap vernietigt monopolies’ heeft Anton Zischka de aandacht van het buitenland gevestigd op de enorme en phantastische rezultaten die Duitschland bereikt heeft op het gebied van de kunststoffen. En onlangs kon men in de pers lezen, dat de Engelsche wolhandelaars op de markt van Lancashire zich ernstig hadden bezig gehouden met de kunstmatige wol die in Duitschland vervaardigd wordt. Eerst als we eenige jaren verder zijn, zal men ook bij ons beginnen beseffen wat de uitvindingen die de laatste jaren in de Duitsche nijverheid werden benuttigd, voor een weerslag hebben op de economische markt. Duitschland is zich hier een voorsprong aan het verzekeren die de vooruitstrevende democratieën van West-Europa wellicht niet zullen vermogen in te halen. De ‘Economisch- Technologische Instituten’ die door het V.E.V. op papier werden gesticht, zouden wellicht aan het werk schieten als de leiding van het V.E.V. begreep wat er nu reeds in te halen is. |
|