De romans uit de periode der Romantiek waren inderdaad vaak tienmaal menselijker, vervoerender, echter dan het bleke reuk- en smakeloze elixer, dat men tegenwoordig ‘uit het graan des levens’ stookt.
Het ‘vitalisme’ dat de bereiding van de jenever der poëzie uit dit graan des levens propageerde, heeft zich zelf overleefd of is, naar buitenlandse voorbeelden tot een ‘tour de force’ gedegradeerd. Met het leven-zelf, dat gemeenlijk niet ergens aan de rand van een gletscher, maar des morgens in de huiskamer begint, had het weinig of niets gemeen. Het was de uiterste pervertering van een bepaalde zijde der romantiek, de drang naar het avontuur, de zoveelste ‘invitation au voyage’, ‘stijl’, ‘snel’ en ‘vermetel’.
Bovendien schijnt het bijna een onmogelijkheid, in een modern vers of proza een vrouw te vinden, die nog iets anders is dan een verwonderlijk biologisch mengsel, geheimzinnig, melancholisch, geborneerd of pervers, terwijl er toch in de Europese beeldende kunst en letterkunde verschillende kunstenaars zijn aan te wijzen, bijvoorbeeld Vermeer van Delft en Wolfgang Goethe, om te zwijgen van het grote aantal anderen, die van vrouwen, welke doodeenvoudige huiselijke bezigheden verrichtten, zeer schone dingen wisten te maken.
Dat alles is echter 'n onmogelijkheid in een kultuurkring, welke na de kunstmatige prikkel van het rasuitgewerkte ‘vitalisme’ de invloed onderging van de steriele Forumgroep, deze markt der vreugdeloze zelfexhibitie, het bij gebrek aan oorspronkelijke bezieling in tweede hand geëxploiteerde filiaal ‘Freud-Huxley’, in bedrijf gebracht door een aantal pessimisten uit ‘Holland’ en ‘Vlaanderen’, slechts verbonden door een gemeenschappelijke afkeer van alle gezonde en door de eeuwen gewaarmerkte levensbeaming.
Wij beweren niet iets volstrekt nieuws te brengen, in die zin, dat iedere bijdrage een programmatische strekking zou hebben. Al wat zuiver gericht is, is van betekenis voor den Nederlandsen mens. Nieuw en oud zijn overigens zeer betrekkelijke begrippen. Het oorspronkelijke verliest nooit iets van zijn waarde, al werd het eeuwen geleden geschapen. Aleen het ‘nieuw-modisch’ veroudert, omdat het te zeer met het tijdelijke verbonden is, en vooral behagen wil. En zelfs als het de schijn heeft revolutionnair te zijn is het, bij nadere ontleding, angstig behoudziek. Want het is bevreesd achter aan te komen en dan niet meer in het middelpunt der belangstelling te staan.
Een jong geslacht wordt wederom bezield door idealen, die uitgeleefd en oud werden genoemd, die voorgoed vergeten schenen, uiteengerafeld, kapot-geredeneerd en ontleed. Het heeft de oude waarden, welke zijn voorgeslacht ontroofd waren, herontdekt. Dat is de betekenis van deze tijd en het begrip daarvoor beslissend ten aanzien van het kenmerk ‘oud’ of ‘nieuw’.
Wie een kultuur verdedigt, zal een staatsbeleid moeten voorstaan, dat de belangen van deze kultuur de zijne acht. Het is lange tijd het noodlot van de ‘Vlaamsche Beweging’ geweest, dat men geloofde, een kultuur te kunnen redden met verwaarlozing van de politieke zijden van dit vraagstuk. Deze opvatting heeft Vermeylen eens tot een theorie geproclameerd. Wij echter geloven, dat er innig verband is tussen het politieke beleid der natie en haar kultuur. Wij menen daarom dat de belangen dezer kultuur alleen veilig zijn onder een gezag, dat gegrondvest is op de gezonde organische eenheid van gans het volk’.
Bij De ‘Garve’ verschijnt een nieuwe uitgave van René De Clercq's: ‘De Noodhoorn’, aangevuld met een aantal ongepubliceerde gedichten. De prijs is 27 fr. ingenaaid.