Tooneel
Al. de Mayer: Schooltoneel - kunsttoneel
Vlaanderen is een land van ‘sursauts et revirements’. Ik zou net zo goed kunnen, spreken van spontane opflakkeringen en berekeningloze generositeit. Dat zijn echter ‘nuances’ zou Paul de Mont zeggen.
In alle geval, het katholiek Vlaams Volkstoneel verdween. Met dat verdwijnen werd tevens de ingetreden verkwijning van het toneelrenouveau bevestigd. Het Vlaamse Volkstoneel, Groep Staf Bruggen, teerde, voor een goed deel, op zijn oude faam. Terwijl men nog jammerde over vervlogen schoonheid, was in de stilte van de Kempen een heerlijke plant gewassen, die algauw op andere gewesten werd overgeënt. Zo gebeurde het dat na het verraad van het onberedeneerde liefhebberstoneel, dat weer zijn heil ging zoeken in een tot de draad versleten realisme, plots het schooltoneel de ontlopen vlag weer opnam en de strijd aanbond, door daadwerkelijke realisaties, voor schoonheid en kunst. Het ging onder vorm van spreekkoor, demonstratie, maar bovenal, en gelukkig maar, door heuse verzorgde, kunstvolle toneelvoorstellingen.
Turnhout, met zijn H. Graf-gesticht en de fijnzinnige leiding van Anton van de Velde stond vooraan. Het had overigens, sedert jaren, geleidelijk een traditie opgebouwd, waarvan thans, spijts wisselende mogelijkheden, de meest stralende vruchten worden geplukt. Er is ooit al veel kwaad gezegd over schooltoneel, ook in onze tijd. Wie echter de jaarlijkse feestdagen te Turnhout heeft gevolgd, en zo de heerlijkheden mocht meemaken van af dat verre ‘Spel van de Maagden’, over ‘Macbeth’, en ‘Jephttra’ Calderan's ‘Geheimen der Mis’; over ‘De eerste Bliscap’, ‘Antigone’ en nu pas ‘Adam in Ballingschap’, zal wel voorgoed thuisgekomen zijn van die bezwaren en geloven in de werkelijkheid: schooltoneel-kunsttoneel. Overigens, al moet de maatstaf voor sommige detailkwesties, anders worden aangelegd bij schooltoneel, dan wel b.v. bij het eigenlijke beroepstoneel, toch blijft de absoluutheid van de eisen die kunnen worden gesteld, even vast, alleen al omdat de visie van de regisseur en de atmosfeer die hij over zijn werk legt, even zeker te onderkennen zijn.
Voor het ogenblik interesseert ons alleen het Turnhout-Van de Velde geval, al zou wel een hele bijdrage te wijden zijn aan verscheidene andere gestichten. Daaruit zou dan duidelijk blijken dat het schooltoneel, voor het moment, een overwegende plaats inneemt in Vlaanderen. Dat niet in vergoelijkende of tegemoetkomende zin, maar op grond van het meest scherp-critische onderzoek. Het geval Turnhout zou dan echter gauw van zo een overweldigende betekenis blijken, dat de geschiedenis van het naoorlogs toneel in Vlaanderen niet kan worden geschreven op een verantwoordelijke wijze zonder dat een alle belangrijkste bladzijde er zou worden aan gewijd. Materiëel komt het overigens hierop neer dat hier een spellijst en een lijst van successen wordt geboden, waar de meest geslaagde schouwburgdirecteur fier op zou zijn en op meer dan een punt - op heuse wijze - jaloers.
Die overwegingen lieten ons geen rust na de jongste prestatie van Anton van de Velde. Kritische beschouwingen werden er al herhaaldelijk aan gewijd. Het moge volstaan hier de nadruk te leggen op de wezenlijke triomf die de regisseur hier bereikte met zijn decorbouw en zijn choregraphie. Ook hier mag gelden wat we reeds zeiden van een aangepaste maatstaf in deze zin dat het aangewende materiaal elders solieder of weel-