Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Pierre van Valkenhoff: Nieuwe ErasmusstudieEnige Aantekeningen naar aanleiding van: Na de vloed van Erasmiana die verleden jaar over de gehele wereld gegaan is, kan het - hoewel ten onrechte - verbazing wekken nu weer opnieuw de aandacht voor den beroemden Rotterdammer te vragen. Evenwel ook deze bijdrage vindt haar oorsprong in een der beste Erasmiana van 1936, met name het: Gedenkschrift zum 400. Todestage des Erasmus von Rotterdam - Herausgegeben von der Historischen und Antiquarischen Gesellschaft zu Basel. Immers zo een werk dan is het wel dit Gedenkschrift dat opnieuw een bewijs moet worden genoemd voor de grootheid van den Rotterdammer, grootheid welke steeds weer blijkt te berusten op de bijzonderheid in zijn verschijnen en werken. Er is geloven wij geen figuur van grotere tegenstellingen die terzelfdertijd er zo wel in slaagde naar buiten de indruk van een harmonisch geheel te wekken, er is geen mens noch uit zijn tijd en waarschijnlijk evenmin uit de daaropvolgende, die zijn gespletenheid, gladheid en voorzichtigheid paarde aan zo buitengewone gaven van geest en hart; kortom geen persoonlijkheid als dezen Europeeër van een diversiteit welke hem kon maken tot een zo interessante verschijning dat men psycho-analyse en pathologie ter verklaring van zijn wezen bijeen kon brengen. Doch bij het woord verklaring kan men in waarheid even stil staan. Wat toch en hoe tracht men dezen mens te verklaren? Teveel ziet men hem voornamelijk als den auteur van Laus Stultitiae, zo vergetend dat al het andere voor hem op de eerste plaats stond. Hij studeert en werkt na de Nederlanden de rug gekeerd te hebben o.m. te Parijs als in Oxford, te Leuven als in Turyn en omvat zo voor die tijd heel West-Europa met een knapheid welke zijn genialiteit evenaart en ook zijn grap inzake de zotheid een aparte glans verleent. Voor hem toch golden voor alles de Adagiorum Collectanea waarmee hij de humanistenwereld was binnengetreden, hem lag het naast aan het hart zijn uitgave van het nieuwe testament, hij beminde zijn pacifistische Institutio Principes Christiani en zijn uitgaven der Kerkvaders. Verder schonk hij | |
[pagina 324]
| |
de verbaasde wereld in de tijd dat hij met Luther streed zijn Familiarium Colloquiorum Opus, terwijl hij in de zelfde periode zijn De Christiano Matrimonio en zijn Ciceronianus deed verschijnen, waaraan hier nog worden toegevoegd Opus epistolarum, Epistolae floridae en de Ecclesiastes. Doen deze enkele bijzonderheden den schrijver van de Lof der Zotheid niet vergeten, zij stellen dit werk toch op een hele andere plaats dan het gewoonlijk in de liefde en de voorkeur der Erasmuskenners inneemt. Kan men het laatste begrijpen, er vloeit uit voort dat niet altijd den waren Erasmus gezien wordt, dat men zich meestal bepaalt tot dit geschrift en zijn brievenverzameling. En daarvan waren de Erasmiana van 1936 dan ook te vol. Zij huldigden den auteur van den Lof in zijn bijzonderheid en grootheid als criticus als humanist als filoloog, doch vergaten te veel dat Erasmus daar bij intermezzo voornamelijk spotter elders de mens was zoals hij zijn wilde: fier humanist, groot geleerde, knap filoloog. Men moet Desiderius jaren lang benaderen omdat hij niet meer van onze tijd is, hoezeer deze hem ook bewondert. Hij is en als humanist en als filoloog en als geleerde een kind van zijn tijd, zeer begaafd maar in betrekkelijk weinig dingen van alle tijden. Twijfelaar tot inzake nationaliteit en cosmopolitisme toe, pluimstrijker en hoveling als vele andere humanisten die Burckhardt in zijn bekend boek kon verzamelen en met dezen bewerker van eigen ondergangGa naar eindnoot(1). Dat zijn filologisch werk niet kon blijven leven is uit de groei van het wetenschappelijk apparaat verklaarbaar, dat echter Erasmus nog in de achttiende eeuw in de beroemde Leidse uitgave van LeclercGa naar eindnoot(2) herdrukt kon worden is iets anders. Het wijst op een grootheid die toen haar waarde nog in zichzelf bevatte en van te groter belang is, daar men uit haar ervaart dat Erasmus voor die tijd nog geen historisch geval was, wat hij voor onze tijd wel is. Als zodanig toch en niet meer als levend beziet men den groten Rotterdammer; Erasmus' roem berust uitsluitend daarop en in het huidige geestelijke leven is hij geen invloedrijke factor van betekenis. Hij is uitgeschakeld en er omgeeft hem een legertje Erasmus-specialisten die hem steeds moeilijker en onbegrijpelijker maken, zodat zelfs de Erasmus-kenners ten langen laatste de moed beginnen te verliezen. De Erasmus-bibliographie is onafzienbaar en hij die georiënteerd een beperkte Erasmusstudie wil ondernemen, staat voor een hopeloos geval. Na Huizinga's boekGa naar eindnoot(3), dat - het blijkt opnieuw weer uit deze bundel - ook in het buitenland steeds meer en meer waardering vindt, staat men voor een massa waarin geen weg meer te onderscheiden is. Theolo- | |
[pagina 325]
| |
gen en literatoren, medici en historici, freudisten en pathologen versperren de toegang; terwijl ieder voor zich luidkeels roept dat zijn probleem het Erasmus-probleem is, niet bedenkend dat zo de meester dit alles zelf nog eens kon beschouwen hij slechts hautaine minachting voor zulke onderzoekers zou overhebben. Men kan Erasmus niet goed beschouwen als humanist, als criticus, als filoloog; Desiderius was dit alles tegelijkertijd, hij was voor alles: Erasmus, een verschijning meer dan een verschijnsel. Hoe eenvoudig deze oplossing ook schijnt, zij vormt in waarheid de door velen vergeten realiteit. Erasmus' wezen is gecompliceerd maar tegelijkertijd bijzonder harmonisch in dier voege, dat een ontleding bij hem bijna vanzelfsprekend tot disharmonie aanleiding geven moet. En ziedaar iets wat Erasmus zelf nooit verdragen zou hebben, omdat deze eeuwige weifelaar als geen ander streefde naar het geheelGa naar eindnoot(4). Dat dit alles eer een vergroting dan een vermindering van de ware bewondering voor Erasmus in de hand zal werken behoeft naar het ons wil voorkomen geen betoog. Wij vallen ongaarne in herhaling doch zo wij opnieuw schrijven dat zijn grootheid steeds weer blijkt te berusten op de bijzonderheid in zijn verschijnen en werken, dan zal het weinig verbazen dat wij daaraan toevoegen dat meer speciaal zijn diversiteit het voornaamste deel zijner bijzonderheid uitmaakt. Een diversiteit die zich inderdaad leent tot studies van velerlei soort, waarde en omvang doch te dikwijls aanleiding geeft tot onderzoekingen, welke te ver gaand alle contact met oorsprong en doel verliezen. Het is weliswaar aan te nemen dat de Erasmusspecialiteit dat nodig heeft wat de kenner mag verwaarlozen, maar het komt ons toch ongewenst voor dat de specialiteit inzake de Erasmusstudie van een omvang wordt dat men ze niet meer kan beheersen zonder het gevaar te lopen dat het zien van Erasmus' persoonlijkheid en werk als een harmonie er door onmogelijk wordt gemaakt. Daaraan ontsnapte het genoemde boek van Huizinga en wij twijfelen er niet aan of het dankt voornamelijk aan deze omstandigheid zijn brede en goede naam.
Het zal begrijpelijk voorkomen dat men in de Erasmusstad Basel met meer bijzonderheid dan elders Erasmus herdacht heeft, en het hier voor ons liggende gedenkboek is dan ook een geschenk de stad waardig waar de voortdurende heen- en weertrekker ten laatste overleed. Het is een kloek en voornaam boekwerk dat negentien opstellen bevattend van een betekenis is, welke het een bijzondere waarde verleent, omdat het Erasmus huldigt in zijn diversiteit met bijdragen, welke over het alge- | |
[pagina 326]
| |
meen meer voor de kenners dan voor de specialisten zijn. Deze - ook hierboven reeds gebruikte - onderscheiding maken wij niet zonder redenen; het werk is wellicht niet geschikt voor den interresse voelenden leek maar het is een ware gave voor hem die den groten Rotterdammer van naderbij en uit eigen lectuur kent zonder daarom van zijn werk een levensstudie tehebben gemaakt. Hij ook zal het Geleitwort van Eduard His ten volle kunnen waarderen en er een voornaamheid in terugvinden even Erasmiaans in wezen als uitdrukking. Bewondert men speciaal zijn voortreffelijke beknopte omschrijvingen van het humanisme en de humanisten; daarna komt hij tot de volgende voorname uitspraak: ‘Heute, da sich der Todestag des Erasmus zum 400. Male jährt, haben die Kulturvölker der Erde allen Grand, dieses grossen Gelehrten und Forschers, Kämpfers und Künders in Ehrfurcht zu gedenken. Und mit gansz besonderem Nachdruck sollte unsere heutige Generation sich sein Wesen und Wirken vergegenwärtigen, droht sie doch in beängstigender Weise abzugleiten von dem Wege, den er - der Mann einer besonnenen Mässigung und friedlichen Verträglichkeit, dem alle Gewalttat ein Greuel war - den mit stürmischer Leidenschaft vorwärts drängenden Weggenossen stetsfort gewiesen hat’.Ga naar eindnoot(5) Weinigen zullen deze woorden niet kunnen onderstrepen en zij bevatten dan ook alles wat eventueel ter rechtvaardiging der verleden huldiging en andere zaken zou moeten worden aangevoerd, ook omdat zij verbonden mogen worden met de volgende slotwoorden: ‘So möge diese Gedenkschrift denn hinausgehen - nicht nur als ein gelehrter Beitrag zur wissenschaftlichen Forschung, sondem auch als eine Künderin erasmischer Lebensauffassung in einer Zeit, die an Milde, an Toleranz und an Achtung vor der geistigen Persönlichkeit wahrlich keinen Überfluss hat!’Ga naar eindnoot(6) Het wil ons voorkomen dat deze woorden van een zo treffende en actuele kracht zijn dat nadere bewijsvoering onnodig is, al zijn zij van den anderen kant van een dergelijke betekenis dat men ze niet genoeg benadrukken kan. Hierna opent het boek met een meer voor specialisten bedoelde studie van Alfred Hartmann, Beatus Rhenanus: Leben und Werke des ErasmusGa naar eindnoot(7), gevolgd door Percy Stafford Allen, M.A.: The young ErasmusGa naar eindnoot(8) een prachtig stuk van de door Allen begonnen Erasmus-biographie waarvan ook elders reeds een gedeelte gepubliceerd werdGa naar eindnoot(9). Het handelt onder meer over Hegius' invloed op Desiderius en doet een en ander op een zo voortreffelijke wijze dat men het dubbel jammer zal vinden dat de beroemde Erasmusspecialist deze biographie niet heeft kunnen voltooien. De derde studie is er een van de hand van den Leidsen cultuurhistoricus Johan Huizinga, Eras- | |
[pagina 327]
| |
mus über Vaterland und NationenGa naar eindnoot(10) waarin men den geleerde onmiddellijk terugkent. Wijst hij er op dat de: ‘Heimat im engeren Sinne’ voor Erasmus Holland was, met nadruk en tal van bewijzen toont hij aan dat de Rotterdammer tot in deze zaken toe twijfelaar bleef. ‘Erasmus hielt sich also, wie er gerne tat, in der Mitte’. Biedt ook dit stuk weer voorbeelden van Huizinga's ongelofelijke scherpzinnigheid, eveneens herkent men zijn grote begaafdheid en bijzondere wetenschap bij de weergave van Erasmus' oordeel over de naties; eigenschappen die deze studie tot de meest voorname van deze bundel doen behoren. Het hierna geplaatste Rudolf Pfeiffer, Die Wandlungen der ‘Antibarbari’Ga naar eindnoot(11) is weer meer voor Erasmusspecialisten dan voor Erasmuskenners, terwijl beide categorieën met veel vreugde de daaropvolgende studie van August Rüegg, Des Erasmus ‘Lob der Torheit’ und Thomas Mores ‘Utopie’Ga naar eindnoot(12) kunnen begroeten; een interessant en mooi stuk. Deze vergelijking van Utopia en Laus Stultitiae is zeer typerend en biedt de mooie hypothese dat: ‘More bei der Lektüre des “Encomium Moriae” den ernsten innern Anstoss zur Abfassung seiner “Utopia” erhalten hat’. Als Erasmus wordt hier ook More als een vriend van het midden geschetst. Twee hieropvolgende Italiaanse bijdragen kunnen wij slechts met naam en titel noemen: Benedetto Croce, Erasmoe gli Umanisti NapoletaniGa naar eindnoot(13); Delio Cantimori, Note su Erasmoe la vita moralee religiosa italiana nel secolo XVIGa naar eindnoot(14). Dan volgt een degelijk gedocumenteerd stuk van Alphonse Roersch, Un contrefacteur d'Erasme: Lambertus CampertesGa naar eindnoot(15) wederom van groter belang voor de specialisten. Het negende opstel van Gertrud Jung, Erasmus und VivesGa naar eindnoot(16) is een mooi stuk dat met name Desiderius' karakter goed belicht. Daarna behandelt Rudolf Liechtenhan Die politische Hoffnung des Erasmus und ihr ZusammenbruchGa naar eindnoot(17). Wijst hij op Erasmus' ‘starke Verantwortungsscheu’, hij belicht ook diens pacifistische inzichten en strevingen, zijn hoop in dezen op meerdere vorsten en vooral zijn angst voor het Turkse gevaar. Het is een voornaam stuk meer in het bijzonder omdat het de aandacht vestigt op zijden in Desiderius' persoonlijkheid die te dikwijls veronachtzaamd worden. Een waardevol stuk is ook Ernst Staehelin, Erasmus und Ökolampad in ihrem Ringenum die Kirche Jesu ChristiGa naar eindnoot(18) waarin Ökolompad als een man van groot karakter geschetst wordt, en het gewichtige Erasmusprobleem inzake de reformatie onder andere | |
[pagina 328]
| |
gezichtspunten bezien wordt. Wederom meer voor Erasmusspecialisten zouden wij dan willen noemen het twaalfde opstel van Paul Scherrer Erasmus im Spiegel von Thomas Murners ReformationspublizistikGa naar eindnoot(19) al vestigen wij de nadruk op de goede tegenstelling die de auteur maakt in de scheiding van beide persoonlijkheden als theoretische en als practische figuur. Een even interessant opstel van gelijke waarde als dat van Huizinga is het hieropvolgend van Werner Kaegi Erasmus im achtzehnten JahrhundertGa naar eindnoot(20) waarin onder meer op de verhouding Voltaire-Erasmus wordt ingegaanGa naar eindnoot(21) en een boeiend beeld van leven en werken van den bekenden uitgever van Erasmus - Leclerc - ontworpen wordt. Meer voor specialisten is dan weer het opstel van Fritz Husner, Die Bibliothek des ErasmusGa naar eindnoot(22) - geïllustreerd - waaruit duidelijk blijkt dat de geschiedenis der bibliotheken die hunner bezitters is. De auteur is van plan elders uitvoeriger over een en ander te handelen. Ook meer voor de Erasmusspecialisten zijn de vijf laatste opstellen; Paul Ganz, Die Erasmusbildnisse von Hans Holbein d.J.Ga naar eindnoot(23) geïllustreerd evenzeer als Paul Roth Die Wohnstätten des Erasmus in BaselGa naar eindnoot(24). Dan volgt Carl Roth Das Legatum ErasmianumGa naar eindnoot(25); Emil Major, Die Grabstätte des ErasmusGa naar eindnoot(26) - eveneens geïllustreerd - en tenslotte Ladislaus Juhásh, De carminibus Nicolai Olahi in mortem Erasmi scriptisGa naar eindnoot(27).
Het zal duidelijk zijn dat deze bundel Erasmusstudies meer dan welkom is. Èn de Historische und Antiquarische Gesellschaft zu Basel èn de schrijvers der verschillende bijdragen deden daarmee een zeer verdienstelijk werk. Immers uitstekend boven het gewone peil der verleden jaar verschenen Erasmiana doet hij dit op zulk een wijze dat ook het geheel voortreffelijk genoemd moet worden. Is de uitgave daarbij tot in de uitersten verzorgd, de waarde ervan bestaat toch voornamelijk in de verscheidenheid van het bijeengebrachte dat de diversiteit in de bijzonderheid van den groten Rotterdammer op meer dan sprekende wijze in het licht stelt. Moet het redigeren en verzamelen dezer bijdragen een arbeid geweest zijn die moeite kostte, het was tegelijkertijd een werk dat vruchten droeg in een boek dat in de toekomst voor iedere Erasmusstudie onmisbaar zal blijken. Feilen kan men er - zo men geen spijkers op laag water wil zoeken - niet in aan wijzen en eventuele desiderata komen dan ook niet op. Kortom dit Gedenkschrift is inderdaad een zeer voorname bundel en wij | |
[pagina 329]
| |
willen dan ook niet eindigen zonder opnieuw onze waardering en blijdschap voor deze uitgave - die in geen enkele goede bibliotheek ontbreken mag - uit te spreken; zo huidige men Erasmus in de juiste en ware erkenning zijner veelzijdige betekenis.
Mei-Juni 1937 |
|