hun middagmaal gebruikten. Er werd daar tusschen de tafelgenooten regelmatig en goedhartig mee gespot, maar een of anderen dag zal dat toch te ver gegaan zijn naar zijn zin; het draaide uit op scherpe woorden en een duël met den degen tusschen hem en een der jonge spotters. Allebei werden ze gekwetst, maar de andere was er zoo erg aan toe dat hij te bed moest blijven en eenige maanden later stierf. Mijn vader werd gedegradeerd tot onderofficier en verplaatst naar deze kleine stad waar hij naderhand trouwde, als een klein ambtenaar leefde en stierf, uiterlijk een gewoon kleinburgerlijk man, wat norsch en teruggetrokken, wat stug en ongenaakbaar, maar vol trotschen zin, hard en veeleischend tegenover zichzelf en tegenover zijn talrijke kinderen over dewelke hij met 'n soort dwingelandij heerschte. Hij behield 't gevoel dat hij de eenige groote, avontuurlijke en chevalereske geest was in dit kleine midden, en ik geloof dat hij daar gelijk aan had. Hij bleef in het diepste van zijn hart zijn leven lang een officier en een aristocraat, hield zich boven al wat klein en vulgair was, wat stug en gesloten, een man van gezag en orde die bij zijn talrijke kinderen een bijna militaire tucht handhaafde, geen kleinheid of toegevingen duldde en ons het leven waarachtig niet gemakkelijk maakte. Ik kon dikwijls jaloersch zijn op de kameraden in de school die vertrouwelijk omgingen met hun vader, alsof die simpel maar een oudere vriend of een kameraad was, maar ik zou voor niets ter wereld gewild hebben dat mijn eigen vader ook zoo was; mijn vader moést een aristokratische heer zijn, streng, gesloten en ongenaakbaar, naar wie ge moést opkijken, een man die boven gevoeligheden stond, een edelman die zijn leven lang een officier bleef, van binnen en van buiten. Ik zal er nog bijvoegen dat die stugge onbewogenheid meer een kwestie was van uiterlijke stijl dan bijvoorbeeld van temperament, want na zijn dood vonden we tusschen zijn papieren het
manuskript van een aantal in 't Fransch geschreven gedichten, wonderbare getuigenissen van een zeer merkwaardig lyrisch temperament en haast vrouwelijk sentiment. De kleine stad heeft van mijn vader, den zoon van den intens levenden heereboer, een afstammeling van een oud geslacht van landjonkers, een stugge, teruggetrokken ambtenaar gemaakt van wie verwacht werd dat hij zijn officieele broodheeren zou dienen in ootmoed en voortdurenden dank. Het verheugt mij nog dat mijn vader tot het laatste toe, in de jaren toen hij lichamelijk ineen gestort was, een aristokratische heer gebleven is, die al de allures voerde van een hofmaarschalk; een voortdurende ergernis voor de kleine stad die hem immers den kost en het burgerschap gunde, maar niet gediend was door een vreemde die grooter was dan de aanvaardbare middelmaat.