Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
LenteDe wilgen wieglen op het windestreelen
zacht heen en weêr; terwijl in zwierge vlucht
twee zwaalwen op het effen blauw der lucht
hun ranke, donkre lichaampjes penseelen.
| |
ZomernachtDe rijkdom van een zomernacht is niet te zeggen.
De tuin, die huivert in de sneeuw der maan,
ademt zijn geuren zwoel en weeldrig naar het open raam;
een vogel zijgt geruischloos op gespreide vlerken
doorheen de zeef van schuinen maneschijn en stilt
en met een vrouwelijke teederheid beroert
de wind de twijgen en de witte bloemen...
| |
StilteOver den spiegel van den vliet
glijden de witte, loome leelen;
de vogels roeren niet, noch kweelen,
't ruischen vergeet het gele riet.
De zoele wind vergeet te streelen
de twijgen uit wier lentelied
hij werd geboren; en in 't niet
verzinkt het zuchten van de vele
bloemen eer 't tot een wiegelied
van deinend fluisteren kon groeien...
Maar uit het weg en wedervloeien
van al die stemmen, die geen stemmen zijn,
begint de stilte tot een fijn
en zachtjes zingen óp te bloeien.
|
|