Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
Henriette Roland Holst over Elijah.In ‘Tijd en Taak’ behandelt Henriette Roland Holst uitvoerig Verschaeves laatste schepping. Naar haar oordeel beteekent het een nieuwe steile stijging in de rij zijner dramatische werken. Zij schrijft onder meer: ‘Van dezen meester-vormer is dit drama, geloof ik, het meesterwerk. Het wordt van begin tot einde door een hoge bezieling gedragen, het klopt en trilt van een spanning, die geen ogenblik verslapt’. - Toen Cyriel Verschaeve verleden jaar de zestigjarige leeftijd bereikte, heeft de niet al te grote kring warm toegewijde vrienden, die deze hoge en onkrenkbare figuur - men noemt hem wel ‘het geweten der vlaamsche beweging’ - telt, zich terecht beijverd, om Verschaeve te eren, door de uitgave van alle zijn tot dusver geschreven werken. Deze uitgave krijgt pas haar volle betekenis doordat zij nu bekroond wordt met dit meester-drama, zo groot van opzet, zo sterk gloeiend en prachtig-beeldend van taal, van zulk een enorme, somtijds haast pijnlijke intensiteit van gevoel, van visioenaire beleving o.a. in het tafereel waar Elijah aan de andere nabis het verhaal doet van hoe hij in den zoon der weduwe het leven nieuw opwekte, dat men herinnert wordt aan Shakespeare en aan enkele van Shakespeare's tijdgenoten die hem in intensiteit van visie (o.a. Marlowe) nog overtroffen. Verschaeve vond zijn inspiratie in een oeroude stof. En toch is zijn drama ongewild, maar ongetwijfeld een tijdspel. De richtende kracht Godes over de door demonische passies bezetenen, die Hem loochenen en honen over de ‘kinderen der nacht’, de valse profeten die met deze heulen, wordt hierin door dramatische middelen aanschouwelijk gemaakt. En dit onopzettelijke tijdspel zal vermoed ik leven, lang nadat talloze opzettelijke tijdspelen van onze generaties zijn vergaan’. Bij den aanvang harer studie schreef de dichteres de vaststelling neer dat de vlaamsche priester-dichter in Nederland weinig bekend is, zelfs bij de letterkundigen van professie. ‘De voornaamste oorzaak hiervan zal wel zijn, dat Verschaeve, die, zoals men weet, sedert vele jaren onderpastoor is te Alveringem, een klein vlek in West Vlaanderen, zeer teruggetrokken leeft, niet schrijft in de tijdschriften en zo 'n beetje buiten de literaire beweging staat. Welnu: Verschaeve kan wachten; hij hoort tot de dichters die de eeuwen voor zich hebben. Naast Gezelle de tere, lieflijke lyricus, meer contemplatief dan handelend van wezen, rijst deze jongere zoon van het Vlaamse volk omhoog als een reus van dramatische kracht, dramatisch tot in de toppen zijner vingers en tot in de laatste druppel van zijn bloed’. | |
Kunstenaar en critici.Op het congres van de beroepskunstenaars kwam de heer Van Steen, kunstschilder, kordaat op tegen de onduldbare praktijken van sommige arrogante heeren die zich als kunstbeoordelaar opwerpen. ‘De kunstbespreking in de Radio - (die toch eene publieke instelling is) - zou voor | |
[pagina 241]
| |
het publiek een aanmoediging moeten zijn tot het koopen van kunstwerken, en niet eene gelegenheid voor den voordrachtgever, om zijne eigenwijze persoonlijke opvattingen en zijn voorkeur aan de massa op te dringen. Er zijn critiekers die verder gaan en sommige onzer kunstenaars persoonlijk durven aanvallen, ze rechtstreeks benadeelend in hunne broodwinning. Voordrachtgevers durven het werk van nog levende kunstenaars als afschrikwekkend voorbeeld aanhalen, terwijl zij hun werk toonen met lichtbeelden. Er zijn er die zulk een gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel vertoonen, dat men er van gruwt. Hoe dikwijls inderdaad, zagen we niet, dat een critieker durfde zeggen tot een kunstenaar ‘doe al wat ge wilt, maar schei uit met schilderen’. Is dit niet - wat betreft de gevolgen die zulks kan hebben - eene poging tot moreele moord? Ik weet wel dat er personen zijn die zulks trachten goed te praten, en beweren dat zulke critiek voor sommigen soms veel goed doet. Ze gebruiken dan heel voorzichtig de woorden ‘sommigen’ en ‘soms’. Maar laat mij hun vragen of men een kostbare vaas eerst tegen den grond slaat om te zien of ze tegen het stukvallen zou bestand zijn. En wie bewijst er ons dat de bedoeling in zulk geval niet waarlijk is: stukslaan of moreel vernietigen? Ter ontlasting van zulke misdadigers kan men slechts inbrengen dat ze onbedacht handelen, of niet aansprakelijk zouden zijn voor hunne daden. Het ware interessant eens na te gaan wat de critiek reeds op haar geweten heeft, en tevens het ten honderd te bepalen harer vergissingen. Laat het ons duidelijk zeggen: de critiek vergist zich 90 maal op honderd. Moet ik u daar bewijzen voor aanhalen? Doorloop de geschiedenis, en ge zult zien dat, wat de critiek ophemelde, nu vergeten is, en wat zij verguisde en bespotte nu verheerlijkt wordt. Namen als: De Braekeleer, Stobbaerts, Vogels, Van Gogh of Cezanne - om er slechts enkele te noemen - roepen in onze herinnering bladzijden vol strijd, miskenning en lijden. Wat heeft men niet geschreven en gedaan om een genie als Wagner te vertrappelen? Denk nu niet dat het enkel de kleine zijn die zich vergissen. Zelfs de grootste geesten vergisten zich. Heel de wereld neemt het Goethe kwalijk dat hij Beethoven niet begreep. Een genie als Joost Van den Vondel - de koning der Nederlandsche dichters - schreef met lof over nu onbekende schilders en sprak nooit den naam uit van den grootsten zijner tijdgenooten, zijn landgenoot Rembrandt. Wij moeten dus de aandacht der heeren critici hierop vestigen en hun vragen een beetje eerbied te hebben voor het duurbaarste dat een kunstenaar bezit: zijne werken, de kinderen van zijn gedachte en van zijn gevoel. Wie enkel de groote boomen schoon vindt, heeft daarom nog het recht niet de struiken te vernielen. Daarom ook zijn wij van oordeel te moeten wijzen naar het gevaar dat er dreigt van den kant der regeerings functionarissen, die al langs hoe meer zich het recht aanmatigen om aan de kunstenaars de eene of andere kunstrichting, rechtstreeks of onrechtstreeks op te dringen. Er zijn gelukkiglijk nog gewetensvolle critiekers, en wij vragen voor hen allen eerbied. Trouwens de geschiedenis noemt met dankbaarheid de namen der critiekers die als verdedigers opkwamen van vroeger miskende kunstenaars, die nu echter verheerlijkt worden. Onze afdeeling, deze zaken overwogen hebbende stelt voor, een rechtskundig onderzoek te laten instellen naar de mogelijkheden tot beperken of muilbanden der gewetenlooze en boosaardige critiek. | |
[pagina 242]
| |
Er zou eene actie op touw moeten gezet worden om de critiekers te overtuigen van hunne verantwoordelijkheid, en om van hen te verkrijgen, dat zij de kunst en de kunstenaars die het reeds zoo kwaad hebben, wat vriendelijker en broederlijker zouden behandelen: zooals dit aan ontwikkelde lieden past. Moest echter blijken dat, noch langs wettelijken weg, noch door zachtheid, sommige critiekers tot inkeer zouden te brengen zijn, dan is onze afdeeling van oordeel dat in zulk geval de doorslaande argumenten - in 't Fransch ‘les arguments frappants’, (die in vele gevallen bewezen hebben afdoende te zijn) - als laatste middel tot overtuiging kunnen toegepast worden. (De rede van den Heer Van Steen wordt sterk toegejuicht. Meerdere leden komen hem gelukwenschen.) | |
Eene stemIk vraag dat de tekst van deze rede van den Heer Van Steen gedrukt zal worden en aan alle afdeelingen gestuurd. | |
De voorzitterDeze tekst zal in het aanstaand Blad verschijnen, dat aan alle critici, aan de openbare machten, en alle degenen die de zaak aangaat gezonden zal worden. Achteraf werd het vraagstuk nog even aangeraakt door den heer Casteels die verklaart dat de critiek moet gezuiverd en opnieuw tot de beroepswaardigheid geroepen worden waarbij dan een aanwezige de vraag werd gesteld of men niet zou kunnen beginnen met aan de critici te vragen te zwijgen als het werken geldt waarvan zij niet houden. * * * JOZEF MULS liet bij de Poorte een studie over Jakob Smits verschijnen die mede tot het beste behoort wat over de meester van Achterbosch werd geschreven. Ook stylistisch is het Muls op zijn best. * * * ERNEST VAN DER HALLEN is van een maanden langen zwerftocht naar het Oosten vertrokken. Het ligt in zijn bedoeling Syrië, Egypte, Palestina en de landen van het nabije Oosten te bezoeken. |
|