Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Pierre van Valkenhoff: De Gids nu hij honderd jaar isDe Gids. Honderdste Jaargang. Onder Redactie van D. van Blom, J.W.F. Werumeus Buning, H.T. Colenbrander, Anton van Duinkerken, E.J. Dijksterhuis, J.H. Plantenga en B.M. Telders. December 1936 No. 12 Amsterdam P.N. van Kampen & Zoon N.V. Het mag een grote bijzonderheid genoemd worden dat een maandschrift honderd jaren oud wordt, zonder in die tussentijd noch te staken noch te veranderen in uitgaaf-methode. Honder jaar lang heeft De Gids over Nederland zijn omvangrijke maandnummers verspreid, zo aangroeiend tot een bibliotheek die hoewel geen geheel vormend, toch van zulk een belangrijkheid is, dat het moeilijk zal zijn een gebied van wetenschap, kunst of anderszins te noemen waarop De Gids niets bracht wat nog altijd de volle belangstelling meer dan waard is. In overeenstemming met die belangrijkheid deed de redactie een jubileumaflevering verschijnen - gemerkt door een omslag die de titelpagina van het eerste nummer van 1837 weergeeft - die een waardevolle bijdrage moet genoemd worden, zowel tot de kennis van de historie van het tijdschrift in het bijzonder als tot die van het culturele leven van die tijd in het algemeen. Een nummer dat nog meer in de toekomst dan nu, van groot belang zal blijken te zijn: een waar boek met studies rond De Gids.
Dr. H.T. Colenbrander nam van een en ander het leeuwenaandeel voor zijn rekening met meerdere artikels, achtereenvolgens: Het Ontstaan, een Beredeneerde Lijst van Gidsredacteuren, Gidsproblemen 1837 - 1936 en Politiek in De Gids 1837 - 1936. Van de twee laatste afziend, noemen wij het eerste artikel een goede studie, die hoewel slechts navertellend - gelijk de schrijver zelf opmerkt -, toch van een en ander een helder en beknopt beeld geeft. Misschien had daarbij meer aandacht mogen besteed worden aan wat onmiddellijk voorafging, met name het literaire leven in tijdschriften als Apollo, Argus en Nederlandsche MercuriusGa naar eindnoot(1) dat n.o.m. nauwer met De Gids in verband staat. dan tot nog toe in het algemeen wordt aangenomen. Doch wellicht ware zijn studie dan de grenzen van zijn bestek overgroeid, iets wat een man van wijze beperking als deze schrijver is, altijd voorkomt. Zijn daaropvolgende beredeneerde lijst is vooral waardevol. Zij munt uit door korte goede kenschetsingen, al hadden wij graag meer uitvoerigheid gezien bij figuren als daar zijn: Cd. Busken Huet en Louis Couperus. Bovendien bevat dit stuk meerdere goede opmerkingen van verscheidene schrijvers afkomstig, doch ook niet zelden van de hand van den samensteller zelf. Dr. H.A. Idema schreef een helder artikel over De Gids en Indië, terwijl Dr. Ir. J.H. Plantenga een geïllustreerde bijdrage gaf over Honderd Jaar Bouwkunst in Nederland en De Gids. Anton van Duinkerken behandelde Honderd Jaar letterkundige Kritiek in De Gids op zijn bekende manier: goed, vlot, scherp en helder, met een buitengewoon bijzondere - zij het zeer persoonlijke - tekening van Potgieter.
De oprichting van De Gids in 1837 is - zelfs alleen gezien van het terrein der Nederlandsche letteren - een daad van betekenis voor het hele Nederlandse culturele leven. Immers bezien wij een en ander van speciaal letterkundig terrein en stellen wij dan de vraag: hoe was de toestand? dan moet men daar toch een antwoord op geven dat | |
[pagina 178]
| |
zo de lusteloosheid en de onbetekenendheid van alles benadrukt, dat men een herhaling ervan zoveel mogelijk tracht te voorkomen. Tijdschriften als de Vaderlandsche Letteroefeningen toch ‘beheersten’ op zulk een wijze het toenmalige literaire leven dat de latere beschouwer zich niet ten onrechte dikwijls afvraagt hoe zo iets mogelijk was. Uitblinkend door onbetekenendheid en gezapigheid, kleinheid en beperktheid, hielden zij met taaie vasthoudendheid de leidersvlag hoog die hun door de dichtgenootschappers der achttiende eeuw was overgereikt - en in die tijd gewapperd had op de voorplechten der spectatoriale geschriftenGa naar eindnoot(2) -; en die intussen hoe langer hoe meer tot een kleurloze verwaterde wimpel was ingekrompen. Geen wonder dat daar verzet tegen moest komen: een verzet gedeeltelijk aangekondigd door de hierboven genoemde tijdschriften, en opnieuw herhaald in het zo snel bezweken De Muzen - waarvan de bekende A. Drost mede-oprichter en redacteur was - doch dat eindelijk volledig tot uitdrukking kwam in De Gids, die door een onschadelijk dichterGa naar eindnoot(3) als Robidé van der Aa te water gelaten, in Potgieter zijn ware kapitein en in mensen als Bakhuizen van den Brink goede officieren vond. In 1837 verscheen het door de redactie getekende prospectus van de hand van Potgieter, dat in De Gids van 1886 opnieuw werd afgedruktGa naar eindnoot(4). Een prospectus waaruit de nieuwe geest en de nieuwe toon overduidelijk bleek. Toen het tijdschrift verscheen sloeg het algemeen in, slechts een voorzichtig man als Geel aarzelde in den beginne. In navolging van Colenbrander onderscheidde men in de ontwikkeling van De Gids vijf perioden. De eerste 1837 - 1847 is die van het blad volgens Potgieter's oorspronkelijk plan: een kritisch tijdschrift, vergezeld door mengelwerk en vertalingen, en versierd met platen. De tweede periode 1848 - 1862 opent met een verandering van het tijdschrift van een uitsluitend letterkundig in een meer algemeen wetenschappelijk maandschrift, en eindigt met de opname van meerdere nieuwe leden in de redactie. In de derde periode 1863 - 1880 treedt Huet als redacteur toe, Huet die het werk van Potgieter op een minder zachtzinnige wijze voortzetteGa naar eindnoot(5). In 1865 verliet hij met de laatste door het bekende incident, dat - ouder gewoonte - tot een geweldig iets was opgeblazen, de redacie, al bleef hij toch - vooral in latere jaren - medewerker. Rond 1880 wenste de redactie vernieuwing, inziende dat het zo niet verder kon gaan. Andere literatoren traden toe, doch het tijdschrift in verkeerde richting gedreven, kon de beweging van De nieuwe Gids als geestelijk BrandpuntGa naar eindnoot(6) niet meer naar waarde schatten. Literair is dan ook het maandblad een gedeelte van de periode IV (1881 - 1915) van weinig betekenis. Eerst de intrede van Scharten - in het begin van deze eeuw - bracht enige verandering, die later voor een ogenblik rond 1912 door de medewerking van Coster en Havelaar een ogenblik tot een nieuwe geest scheen te worden. In de laatste periode (V) 1916-1936 werd een en ander beter, en in het bijzonder de jongste verandering in 1934 (opname van J.W.F. Werumeus Buning en Anton van Duinkerken in de redactie) bracht een vernieuwing, die in het bijzonder voor het literaire deel - ook voor de erkenning van het katholieke in dezen - reeds een verbetering bleek te zijn. In deze korte schets van zijn ontwikkelingsgang blijkt De Gids daarin een gelijk verloop te hebben gehad als alle andere zaken in hun groei: te weten perioden van opgang en neergang; doch hij was altijd met ere: een drager van een titel die door de redactie in 1837 welbewust werd gegeven en die de redactie van 1936 belooft in acht te nemen en te handhaven.
‘De Gids zinge nooit eigen lof; haar honderd jaren moeten voor zichzelf spreken’ schrijft Colenbrander op het eind van zijn studie Gidsproblemen 1837 - 1936Ga naar eindnoot(7). Een | |
[pagina 179]
| |
waar en treffend woord, doch een uitspraak die ons derhalve veroorlooft wat de redactie onthouden is, nml. wel de lof van De Gids te zingen. Onze bijdrage moge als zodanig worden beschouwd, en ons slotwoord zij een woord van hulde, vergezeld door de wens dat De Gids nog vele jaren zijn leidende positie onder de tijdschriften van Nederland moge innemen.
1936 Maastricht. |
|