Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Piere van Valkenhoff: Alexander Poesjkin
| |
[pagina 171]
| |
kertijd de verklaring in zien dat wij het een gelukkig feit achten dat ter gelegenheid van de honderdste herdenkingsdag van zijn dood een jubileumuitgave verscheen, die naar wij hopen veel zal bijdragen tot meerdere en diepere kennis van dezen groten Rus hier te lande.
Intussen bezit deze jubileumuitgave niet alle kwaliteiten die wij haar zouden willen toewensen door haar beperktheid in opzet, die het onmogelijk maakte van de dichter en de dramaticus een even goed beeld te geven als van de prozaïst. Erkennend hoe moeilijk het is gedichten goed te vertalen, lijken ons toch de hier gegeven proeven in dezen van dien aard dat met recht een gedeelte dezer uitgave daaraan had mogen worden afgestaan, hoe ongaarne men ook van de andere kant weer iets van het hier verzamelde proza zou willen missen. Een dergelijke beknoptheid levert als vanzelf moeilijkheden en gebreken op, die - is het nodig er op te wijzen? - voor een groot deel buiten de wil van de samenstelster vallen, temeer omdat Aleida G. Schot die een en ander vertaalde en het boek inleidde, ook om deze inleiding hulde verdient, al hadden wij deze introductie graag wat meer wetenschappelijk verzorgd gezien, en al missen wij met smart een - zelfs maar beknopte - bibliographie die den nietdeskundigen lezer bij eventueel verder gaan had kunnen gebruikken.Ga naar eindnoot(2) Doch hoe dan ook, met deze beperkingen rekening houdend is het boek een voornaam en goed werk, dat niet in het minst ook nog waardevol is door de achterin afgedrukte uitspraken van Gógolj, Toergénjew en Dostojewsky over den meester, die op een waardige wijze deze prachtig verzorgdeGa naar eindnoot(3) uitgave besluiten. Póesjkin's leven is rijk aan verscheidenheid en afwisseling. Uitgaand leven en ballingschap in eigen land maken er deel van uit, vele passies en een ongelukkig huwelijk kenmerken het, terwijl een kogel er een te snel eind aan maakte gevolgd door een begrafenis die voor het Rusland van toen ten eeuwige dage een schande zal blijven. Literaire roem en verheerlijking waren zijn deel, doch ook de kritiek bleef hem niet gespaard en de keizerlijke censuur maakte hem tot een gevangen vogel in gouden kooi die zijn vleugels te dikwijls tegen de gouden tralies wond sloeg, temeer ook omdat het buitenland voor hem gesloten bleef. Rus van geboorte, doch met Oosters exotisch bloed in de aderen, door en door nationaal niettegenstaande een verfranste jeugdopvoeding en diep niettegenstaande zijn verblijf in een oppervlakkige maatschappij waarin hem enkele beperkte cirkels tot redding moesten dienen. Hoofd der Russische romantische school, navolger van Byron, doch eindigend als realist, in | |
[pagina 172]
| |
den beginne in hoge mate subjectief doch later meer objectief, boven alles staand en alles overziend en machtig en groots als een heerser. Inderdaad een heerser. Een koning op het gebied der literatuur, geëerd door de meesters der Russische letterkunde en met eerbied opgenomen in den kring der allergrootsten.
Ter herinnering volge hier in het kort zijn leven. Geboren in 1799 te Moskou, trad hij in 1817 in dienst van den staat en ging in 1820 naar Zuid Rusland. In 1824 op een van zijn landgoederen verbannen werd hij in 1826 begenadigd en kwam aan het hof. Te Petersburg huwde hij in 1831 de schone Natálja Gontsjarówa, terwijl hij aldaar in 1837 aan de gevolgen van een duel met d'Anthès van Heeckeren overleed. Van zijn werken noemen wij Roeslán en Ljoedmilla (1820), De Gevangene uit den Kaukasus (1821), Jewgény Onjégin (1823-1831) dichtwerken; de tragedie Boris Godoenow (1825), de historische roman De Kapiteinsdochter (1834) en verder de hier in dit boek verzamelde Schoppenvrouw 1833-1834) en de Verhalen van wijlen Iwán Petrówitsj Bjélkin (1828). Men kan deze keuze van Aleida G. Schot meer dan gelukkig noemen, omdat zij zowel een grotere novelle als de bekende Verhalen voor het eerst - naar wij menen - tesamen in een boek onder de aandacht van het Nederlandse publiek brengt. Immers ook al geven zij slechts één aspect van den groten kunstenaar, zij kunnen tegelijkertijd dienen èn als proeve èn als introductie tot zijn verder werk dat vooral in Duitse vertalingenGa naar eindnoot(4) wel te bereiken is. Men kan zich voorstellen dat iemand die hier voor het eerst met Póesjkin kennis maakt deze kennismaking zal willen voorzetten, een toe te juichen feit dat dan echter zijn niet te miskennen oorsprong in het hiergebodene vindt; een verzameling korte verhalen die ieder voor zich de grootheid van den meester kunnen doen aanvoelen; een omstandigheid waaraan wij hier nog enkele woorden willen wijden. Schoppenvrouw is een meesterlijke novelle, helder eenvoudig en met een hard doch treffend ‘Besluit’ kortom een meesterstuk op zichzelf. Het wordt geëvenaard door de verzameling Verhalen van wijlen Iwán Petrówitsj Bjélkin, achter welke gefingeerde persoonlijkheid - wiens ‘levensloop’ door een tweede gefingeerde persoonlijkheid humoristisch beschreven wordt - Póesjkin zich verborg. Het is alles knap werk, af, tot in de uitersten verzorgd, doch daarom niet minder fraai; helder maar daarom niet minder diep, en vooral van een stralende eenvoudigheid, die - naar | |
[pagina 173]
| |
Gogolj reeds trachtte aan te toonenGa naar eindnoot(5) - geen afbraak aan zijn grootheid doet. Zo bezie en zo leze men Póesjkin's werk; dan zal deze jubileumuitgave een prachtige introductie blijken te zijn.
Maastricht, Januari 1937. |
|