Brabant geweest zijn de vijftiende en de zeventiende eeuw. En in de vijftiende eeuw heersten over Brabant de Bourgondiërs, in de zeventiende de Spaanse tak der Habsburgers. Beide dynastieën en hun staatkundige belangen en inzichten waren goeddeels on-nationaal. Maar ondanks het feit dat beide keren de staat, die de societas perfecta moet zijn, tekort schoot in zijn plichten tegenover de volksgemeenschap, heeft in die waarlijk grote tijden de cultuur zich zo overweldigend rijk en schoon gebeeld, dat zij een heugenis en een bezieling blijft voor altijd. Dit is een historisch inzicht, hetwelk de politici van deze tijd, die de politiek niet zien als culturele factor, maar haar er boven stellen als de noodzakelijke voorwaarde voor cultuur, niet schijnen te verstaan.
* * *
De cultuur in Brabant is altijd gedragen geweest door het katholicisme. Elke waarlijk katholieke cultuur nu is een cultuur der gemeenschap. Een gemeenschap, die de onbeperkte vrijheid van een ongebonden individualisme uitsluit, omdat zij bouwt op het feit, dat ieder mens lid is van de orde die de harmonie is van al het geschapene, en die verwijdt over de grenzen van dit aardse heen in de gemeenschap van de strijdende, de lijdende en de zegepralende Kerk.
Ook de katholieke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden der zeventiende eeuw was een cultuur der gemeenschap. Men heeft deze tijd met ‘individualisme’ willen veroordelen tegenover de middeleeuwen. Critiekloos aanvaardde men de term uit de cultuurhistorische wetenschap der negentiende eeuw, ofschoon die geen juist inzicht in de verhouding van individu en persoonlijkheid meer had. Eigenlijk loochende men zelfs een onderscheid, en voor de eeuw die van de franse revolutie de gelijkheid van alle mensen geërfd had als hoog ideaal, beantwoordde aan de norm degene die was zoals ‘men’ - d.i. de meerderheid - was. Het genie viel daar per definitie buiten, en daarom waren alle grote geesten der zeventiende eeuw individualisten. Voor ons echter is de norm een maatstaf, die ideeël-normatieve waarde heeft. En persoonlijkheid is hij die de harmonische ontwikkeling van zijn mens-zijn - d.i. geestelijk-stoffelijk wezen zijn - tot volledige ontplooiïng weet te brengen. De wezenlijkste persoonlijkheid is de heilige. De norm voor de persoonlijkheid ligt in de lijn, niet van het ware of schone alleen, maar van het goede, dat beide omvat. Het is dus onjuist iemand, die om zijn groot-zijn boven de om hem levenden uitsteekt, niet individualist te noemen, omdat het 't besef lid te zijn van elke gemeenschap, eerder in dan buiten sluit.
Deze uitweiding was nodig. Want in de zeventiende eeuw heeft de