Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Dr. Joris Caeymaex: Don QuijoteMet Cervantes' Don Quijote schonk Spanje aan de wereld een der merkwaardigste vertolkingen van mensch en leven, namelijk de klassiekste uitbeelding van ons dubbelwezen geest en lichaam, idealisme en nuchterheid, met de wet hunner onmogelijke gelijkschakeling maar even onverbreekbare verbondenheid. Dus noch als bespotting noch als vervloeking tegen onze natuur, doch als een diep inzicht in het betrekkelijke der menschelijke dingen, inzicht dat voorzeker in pijn geboren werd maar tot een nobele wijsheid leidde. Maar dit grootsch concept dan geheel overgebracht in de sfeer van een geniale geestigheid die de twee richtingen, beiden opgeschroefd tot hun uiterste vormen, grootschheid tot grotesk en nuchterheid tot het dorpersche, op de kostelijkste wijze in botsing brengt. De gansche bouw van het werk tevens wordt daardoor bepaald, zoodat dit tragi-komische u geen oogenblik loslaat. Want wat is er nu sprekender als beeld van het grootsche in den mensch dan een leven gewijd aan roeping tot groote daden en bijgevolg een avonturierstocht de maatschappij ten dienste; maar zie! daar wordt die gansche grootheid gevangen in de verhoudingen en de atmosfeer van de onschuldigste koddigheden waar eenvoudigen en kinderen hun pret aan hebben! Tragi-komisch is die hartstochtelijke sublimeering van het gewone tot de schitterende sfeer van het ridderideaal van luidruchtige en moedige kampen, nog meer van beheersching en bestrijding der eigene hebzucht, en meest van gracieuse toewijding in den dienst der dame, terwijl dit kleine wereldje feitelijk het toppunt is van het naïeve, bij-den-grondsche dorpsleven. Het effekt wordt buitengewoon versterkt zijdelings in de tegenhangersfiguur van Sancho Panza, die niet slechts repliekgever van het gezond verstand is, doch wezenlijk zelf meegesleurd wordt in die vaart naar omhoog, van knecht discipel wordt, en zijn proef zal geven in het z.g. goevemeurschap over een eiland, men weet met welke gevolgen voor het staatsbeheer en met welk hartsgrondige ambtsverzaking ten slotte om terug naar zijn Teresa te gaan. In de eerste plaats is het onvergetelijk ‘beeldekens’ boek van Don Quijote en Sancho's tochten, ontmoetingen, kampeeringen, beurt om beurt bekeken door den bril der idealizeerende verbeelding en door het bloote oog van den bourgeois, de eene in vrome afwachting van de wonderen die | |
[pagina 133]
| |
gaan gebeuren, de andere op het gegeven oogenblik alles weer op al te platten grond neerhalend. We leven in een betooverde wereld: windmolens, schapenkudden, begrafenisstoeten, tooneel, spelerswagens, herbergen, armtierige paarden, muilezels, gendarmen, boerinnen, alles omvormt de verhitste fantazie in beelden van het rijke en heldhaftige ridderleven, in reuzen, slotburchten, hofdamen, hakkeneien, koningen, legerdrommen. En ach! welke prachtige aanloopen telkens opnieuw, en spannende peripetieën, welke drukte, que de batailles! en weer, welke vermoeienissen, welke ontnuchteringen. Maar zie, in de tusschenpoozen, op den rand der prenten, in de lange uren stoffigen marsch getweeën door de dorre Mancha, aan den grachtkant of in het geheim studeervertrek van den Meester, hebben de fameuze dialektische ontmoetingen plaats tusschen de twee levensbeschouwingen, in de prachtige ‘platicas’ ofte gesprekken tusschen Don Quijote en Sancho Panza. Die partijen, rijkelijk verspreid over het boek, zijn, dunkt me, van buitengewoon belang ook nog in een ander opzicht dan het psychologische. Ik bedoel dat Cervantes hiermede op schitterende wijze de kultuur zijner nationale taal gediend heeft. Want het samenzijn der twee figuren biedt hem een uitstekende gelegenheid om de twee schakeeringen eener levende taal, de volksche en de beschaafde aan te toonen en door tegenstelling sterker te beklemtoonen. Volks- of boerentaal promineert in het spreekwoord: dit is voor haar een soort vorm van hoogere kultuur, draagster van wijsheid, levenszin en tevens kunstzin. (2de Schrijnen. Volkskunde). En of Sancho ze kent! Er bestaat in de letterkunde geen rijker verzameling dan de zijne. Daartegenover plaatst Cervantes dan de volmaakt zuivere taal van een Spaansch dialecticus en moralist in Don Quijote's mond, met een oneindig genot om de adaequaatheid, afgerondheid, mooiheid, kortom van zulk een heerlijk werktuig der gedachte als zoo'n gevormde Europeesche taal er een is. Benijdenswaardige school voor de jonge Spanjaarden, die nooit vervelende uren geestige bespiegeling, les- en raadgeving, gezapig en diepzinnig praktiseeren! Of herleest maar eens dat beroemd gesprek over het niet uitbetaalde loon (2de deel, hfdst. VII) of dat over den roem op aarde of in den hemel (2de deel, hfdst. VIII)! Om toch even het psychologische in deze gesprekken aan te raken, wel, daar vindt ge volgenden onvergetelijken trek: hoe schoon Cervantes zijn held hier enkele goede uren toestaat: van geestesklaarheid en gezapig geredeneer, ja van echt gemoedelijke gezelligheid en vertrouwelijke vriendschap met Sancho. 't Is of men hem hoorde zeggen: ‘Ja, mijn | |
[pagina 134]
| |
krankzinnige denkbeelden, wij getweëen weten daar alles van, maar we verstaan malkander’, en warempel hij profiteert er soms van om Sancho op zijn eigen terrein degelijk beet te nemen, zoo b.v. met het loon. Meteen, dank zij de prettige stemming die in die onderhouden geschapen is, slikken we ongemerkt de rijkelijk bedeelde moraliseering, waarin naast stevige levenswijsheid ook Cervantes' eigen gemoed en ervaring met een diepen klank meetrilt. Dat alles is deugdelijke klassieke evenwichtigheid en stralende harmonie. Maar wat wordt het niet wanneer Cervantes het groot geschut der onsterfelijke tirades opent! Tusschen haakjes: hoe spannend is gewoonlijk de voorbereiding tot de uitbarsting, hoe plezierig dat schrikken en beven dat toeneemt bij elk der zijwegen die het gesprek achtereenvolgens probeert in te slaan om aan de krisis te ontkomen, en pardaf! daar valt men toch op het noodlottig spoor, en, daar gaat-ie! Welnu, op die hoogtepunten, waar hij zijn held zich laat oprichten in volle grootte en zijn gansche ziel openplooien, betoont Cervantes zich op geniale wijze een meester van monumentalen stijl, taal en woord. Er is boven de andante's en adagio's der mooie klassieke gesprekstaal, een zekere hoogere schakeering in de letterkundige talen, van loutere lyriek en muziek, die u een soort gloriegevoel geeft: zooals voor ons, Nederlanders, als wij den klank aanzetten van een Wie is het, die zoo hoog gezeten,
Zoo diep in 't grondelooze licht...
Een hooger welbehagen in de glorie van het woord, waarvan men den stroom koninklijk laat vloeien, een moment heerschappij over de wereld. Laat ze maar komen; dát, al is het maar een klank, doet niemand mijn Don Quijote na, zegt Cervantes. Het materiaal dezer prozavloeden is misschien niets anders dan het oud apparaat der rhetoriek, op de geestigste wijze opgeblazen en geparodieerd, vooral de klassieke opstapelingen der argumenta auctoritates en testes, zoo vruchtbaar aan prachtig klinkende eigennamen, maar nog meer de verbeeldingsscheppingen daar waar de held zijn droomen voor zich uit ziet oprijzen in visioenen waar hij zich dronken aan drinkt. HerleesGa naar voetnoot(1) de tirade (1ste deel, hfdst. XXI) waar hij het visioen openlegt van zijn terugkeer uit den strijd, en op een vervoerde en heiligemstige wijze ons meevoert bij zijn ontvangst en huldiging als redder door stad en hof, en het prachtig ceremonieel en al de regels der ridderschap, en de goudene klanken van den roem, en | |
[pagina 135]
| |
de nog verhevener afwijzing van gunsten uit onkrenkbaarheid en onbaatzuchtigheid, tot op het oogenblik dat hij uit zijn enormen tocht der verbeelding terugkeerend, zich herinnert dat Sancho naast zich staat, en hem uit zijn triomf bedeelt met een der hofdamen der infante, voor het minst een hertogsdochter. Het is niet te zeggen hoe warmgloeiend, hoe rythmisch opstuwend, hoe machtig gedragen en tevens hoe dooraderd met geestigheden dit prachtig proza voorgedragen wordt. Zie ook de prachtige tiraden over salonridders en echte (2e deel, hfdst. I) of het visioen van een schitterend uitgerust leger reuzen (2e deel, hfdst. VI). Maar denkt u eens in hoe de geestigheid van dit element verhoogd wordt door de begeleidende partij; als namelijk ook Sancho zelf aangetast wordt door den Quijotestijl en begint te spreken zooals de meester zelf, en dan voor de pret staaltjes bovenhaalt voor de verblufte boeren, ja als hij den Meester zelf soms uitdaagt met verbazende proeven logomachie en rhetorische dialektiek om zijn meest nuchtere bedoelingen in te kleeden. Kostelijk grof geschut van den boer na brillant vuurwerk van den heer, met tusschen beiden de doortrapte baccalaureus Carrasco, een meester in de insinueerende muziek. Nog een merkwaardig karakter van den Don Quijote mag wel aangestipt worden, te weten de goede, zedelijke sfeer waarin die gansche kleinwereld baadt: Cervantes geeft een beeld van goede liederen, ten slotte geheel gedragen door diepingeprente christelijke deugden, kortom charitas. Van eenig slecht element, geen spoor, zelfs de grooten, de machtigen van wiens gunst een Cervantes afhangt, hij beklaagt ze meer om hun ijdelheid dan dat hij opstandig is. Maar vooral al die lieden die Don Quijote's avontuur meemaken, en niet alleen het doorgoede dorpsvolkje, maar ook de andere kringen (vooral het 2de deel) toonen zich menschen met de gezondste kristelijke geaardheid. Goedheid is er heel veel in dit boek, ten slotte het leven niet slechts van hem die zichzelf heette Don Quijote de la Mancha, maar die geheeten werd Alonso Quijano El Bueno. Het boek dat ‘de kinderen ter hand hebben, de jongelingen lezen, de mannen begrijpen en de grijsaards roemen’, omdat het is zooals Cervantes het gedroomd had ‘el mas hermoso, el mas gallardo y mas discreto que pudena imaginarse’; het mooiste, het smakelijkste en geestigste dat men zich indenken kon. |
|