Volk. Jaargang 2(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Maurits van Hoeck: De berg der zaligheden Geen schrift noch codex vermeldt zijn naam, en toch klinkt over de wereld zijn faam, luid, als 't feestlijke schallen van triomfbazuinen door Sion's tempelhallen... Werd hij niet voor tijd en eeuwigheid door Christus' woord heilig gewijd?... Want Koning zonder koningskroon, - was deze heuvel, Christus' troon. Hier klonk het ‘Zalig zijn die...’ - O! wereldwijsheid, die 'k zoo klein zie bij dit woord, dat een nieuwe wereld ontsluit naar alle de windstreken uit. Hier van dezen heuveltop schoten naar de eindelooze hemelen op - een nooit geraden vergezicht! - de stralen van zijn goddelijk licht, die het heelal hulden in den mantel van hunne gulden kleurenpracht. En gleden wondre wóórden, uit zijn mond. Aan den voet beneden stond - tegen list en logen het alverwinnend wapen - zijn wonderwóórd in wonderdáád herschapen. Hier heeft Hij met gewijde hand den Levensboom geplant, en sprak Hij - waren ooit zulke woorden gezeid? - van ootmoed en zachtmoedigheid. Hij wees - schitterend in den oosterschen zonnegloei - naar den blanken bloei van leliën, wier reinheid Hij prees, wijl zijn hand naar de vogelen wees, wier kommerloos nest stak onder 't schuttende looverdak der palmen. [pagina 52] [p. 52] Hij hoorde de liedren weergalmen der schuldlooze kindren. ‘Laat ze komen en wilt ze niet hindren’ en doet ze nàder treden dicht bij Mij!’ En Zijne handen gleden streelend over de blonde hoofden. Hier was 't dat Zijn blik doofde de vlam van zooveler driften, dat Hij Zijn waarheid in de harten grifte. Zijn woord was het zaad, dat viel op dorre velden en ziet! het brake land welde in golven van aren. En dan dit woord - een woord, dat alle wereldwijsheid brak - ‘Uw woord zij ja, Uw woord zij neen!’ en werpe er geen zijn schuldigen broeder den steen. Hij zegde: ‘Bemint wie u haat en zoent nog de hand die u slaat’ - ‘Vader’, ‘Vader’: dat was Gód en hij maakte ons, Zijne broeders, al te gader tot kindren van éénzelfden Vader. Hier leerde Hij dat der wereld grootst gemis Liefde, Liefde, de wàre, is. Doch hóógst ‘Zalig wie van harte rein’ - die zijn en zullen zalig zijn. Hij baande eenen weg door woeker van struiken en heester - waarom zoo smal, m'n goddelijke Meester? - en schopte van zijn voet het aardsche slijk en baande den weg naar zijns Vaders Rijk. Hij bouwde, voorportaal van den eeuwigen Tempel, het stille Huis van Vrede, en noodde de menschen, langs de treden van den hoogen drempel, Zijn Vredewoning in, waar - aller zielen diepst betrachten - Liefde en Heil Zijn volgelingen wachtten. Toen daalde Hij van den Berg af de wereld in en vond er - een kruis en een graf. Vorige Volgende