Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Karel Vertommen: De verloren zoon balladeGa naar eindnoot(*)
| |
[pagina 43]
| |
Maar met luider lied vulden d'anderen 't gemis
van de ledige plaatsen aan de dis.
Bij zijn laatste daalder verstierf het gezang
toen werd het hem plots om het harte bang.
Hij nam in zijn armen een donkere vrouw;
- ‘Schoon lief, gij blijft me toch immer trouw?’
- ‘En waar ik U lief, zo bleef ik u trouw
Nu was ik voor u slechts een donkere vrouw’.
Ze lachte hem toe met rode mond
maar ging dan heen in de nacht terstond.
Toen hief hij zijn laatste beker omhoog
maar niemand was daar nog die hem beloog;
hij dronk zijn laatste beker bedroefd
en plotseling heeft hij de droesem geproefd.
Met een bittere smaak is hij buiten gegaan
en zag de dag in den oosten opstaan.
- ‘Nu stapt mijn vader over het land
Nu regent het korrels uit zijn hand’.
Zijn vader die stapte over het land
en 't regende korrels uit zijn hand
maar tusschen die korrels viel soms een traan
en telkens aan 't eind van een voor bleef hij staan
om uit te zien met de hand boven de ogen
langs de weg waar zijn zoon uit het land was getogen
- ‘Mijn jongen, ik zaai nu in groot verdriet
omdat gij het milde land verliet,
En gij bereidt u een oogst van smart
omdat gij het onkruid niet wiedde uit uw hart’.
| |
[pagina 44]
| |
Maar in 't hart van de zoon was nu hoogmoed gegroeid
hij kon niet naar huis, was van zwerven vermoeid
Waar hij sliep was de grond hem nu hard en koud
aan de pachthoven klopte hij menigvoud.
- ‘Geef me toch werk en breek me toch brood’.
- ‘De oogst is mislukt, er is hongersnood’.
Een weigerige kier of een nors gezicht...
Hij heeft dan zijn moede schreden gericht
naar een wei waar een kudde zwijnen wroette;
daar heeft hij zijn honger stillen moeten
met de lijmige draf uit der dieren trog.
Toen brak in zijn hart alle zielbedrog.
- ‘Van einder tot einder door heel mijn land
rijpt nu het koren in zonnebrand
eenieder doet er nu vredig zijn werk
eenieder voelt er zich rustig en sterk,
en de minste knecht vindt na d'arrebeid
‘zijn voedsel en zijn loon bereid’.
Zijn schamele kleren deed hij aan:
- ‘'k wil opstaan en naar mijn vader gaan’...
|
|