Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 2] | |
Victor Leemans: Politieke universiteit en geestelijke vrijheidGa naar eindnoot(1)Den laatsten tijd heeft men herhaaldelijk het woord ‘politieke universiteit’ gebruikt, voor de karakteriseering van de universiteit die beantwoordt aan de structuur van onzen tijd. Wij willen hier geen discussie inzetten over dit woord en vinden geen bezwaar in het gebruik van een dergelijke terminologie. We zijn echter niet zonder kommer over wat vaak schuilgaat achter het woord ‘politieke universiteit’; inzonderheid in die landen waar de platonische leeuw, de vertegenwoordiger van het bios politikos, het veelkoppig dier heeft verslagen dat het bios apolaustikos symboliseert. Zeker wij begroeten het verval van een levenshouding die alles slachtoffert aan ‘welstand’ en ‘geluk’. ‘Doch de overmoed van de macht die zich als ‘volksch’, als ‘nationaal’ legitimeert, maakt ons ongerust. Het gevaar dat de geest zich schuldig maakt aan vereering en aanbidding van de ‘macht’, is niet denkbeeldig. In dezen toestand verslindt de platonische leeuw den mensch die des geestes is. Hier sterft het beeld van den innerlijken mensch als het ideaal der vorming, en wordt vervangen door de ‘Wille zur Macht’, door de verheerlijking van de wilde mannelijke schoonheid, door de apotheose van de ‘blonde Bestie’. De Italianen hebben de verslaving van den geest die hier plaats grijpt een mooien naam gegeven: ‘sacrificio dell'intelletto’. Het ‘sacrificio’ dat hier gebracht wordt, zou echter met meer juistheid verraad kunnen geheeten worden. Het ‘sacrificio dell'intelletto’ is goed voor den | |
[pagina 34]
| |
soldaat; voor den vaandrig van het geestesleven is een dergelijke bereidschap, verzaking aan zijn eigen levenstaak, die niet anders zijn kan dan dienst aan de waarheid. Hij moet met dapperheid de waarheid verdedigen en mag zijn inzichten niet afhankelijk maken van de ‘Staatsräson’, om het even of die nationaal of economisch gemotiveerd is. Is de universiteit de vormingsschool van het ‘volk’, zij is geen product van de volksmacht zooals die vandaag of morgen staat wordt en kan derhalve niet afhankelijk gemaakt van de staatsmacht, inzonderheid als die macht absolutistische vormen aanneemt, of om het meer modern te zeggen, als zij ‘totale staat’ wordt. De universiteit moet een eigen ‘stand’ hebben in het volksleven, een stand die haar krachtens het specifiek karakter van de geestelijke bedrijvigheid, door geen politiek kan ontnomen worden. Zij is op haar manier verantwoordelijk tegenover het volksbestaan. En heeft zij van de politiek te krijgen, zij heeft ook aan de politiek te geven. Het is vandaag mode geworden in zekere middens die zich hebben opgeworpen als de kampioenen van de volksgedachte, smalend en kleineerend te spreken over den strijd van den geest. Zij liquideeren dezen strijd eenvoudig met liberalisme of met ‘bezigheid voor wereldvreemde ideologen’. Het geestelijke is voor hen zonder beteekenis geworden; zoodanig dat men hun met Julius Schmidhauser zeggen kan, dat ze marxistischer zijn dan de marxisten. Waar de totale staat de wereldbeschouwing kommandeert en verlangt dat de wijsbegeerte het als haar taak zou aanzien deze wereldbeschouwing ‘geestelijk’ te rechtvaardigen en haar als ‘waarheid’ te legitimeeren, moet de universiteit den moed hebben, dergelijke aanspraken als ‘politiek’ af te wijzen. Een wijsbegeerte die verwordt tot philosophie der wereldbeschouwing, stelt practisch den geest in den dienst van het zwaard. En nochtans, zij heeft veel meer voor taak datgene met een critisch oog te bejegenen, wat zich in het volk, onder den druk van de dialectiek der machten, tot waarheid proclameert en zich opwerpt als het ideaalbeeld van den volksgenoot. De geest moet in gedachten ontleden en in verstandskategorieën vastleggen, wat in gevoel en mentaliteit, in massa-vereenigingen en pers zich van één-dag-wijsheid opwerpt tot den eigenlijken zin van het leven. Hij moet beslist weigeren voor waarheid te erkennen wat als zoodanig door gemoed en begeestering wordt verkondigd. Als het woord gelaten wordt aan een wijsbegeerte, bij dewelke, naar een woord van Theodor Litt, ‘ein jeder frischweg mitzureden, zu behaupten und zu widersprechen befucht sei, wenn nur sein Gemüt dergleichen unmittelbaren. Gewisscheiten enthalte’Ga naar eindnoot(2), is de geest het | |
[pagina 35]
| |
offer van stemmingen en instincten, van een wereld van driften en uiterlijkheden. Anderzijds weten we, dat de weg van den impulsieven strijd, van de instinctieve volksbeweging naar het logos, lastig en moeilijk is. Het denken van de voorbije aera, heeft dezen weg nog moeilijker gemaakt. Het heeft immers al te vaak vergeten, dat in het leven meer krachten en andere krachten werkzaam zijn, dan ze in haar logica begrijpen kan - om het even of die logica nu Hegeliaansch of Kantiaansch geïnspireerd was. De vervreemding aan den geest die zich in de ‘revolutie van rechts’ vertoont, kan den vertegenwoordiger van de geslotene wijsgeerige stelsels, tot bezinning brengen over den vormen-rijkdom van het leven en over de menigvuldige mogelijkheden die het zijnde aannemen kan in de geschiedenis. Alleen een geest die zich liefdevol neerbuigt over de stijlen en vormen waarin het leven zich voltrekt, is bekwaam om een vruchtbare bejegening van leven en geest tot stand te brengen. Wij zeggen wel: een geest die zich liefdevol neerbuigt over datgene wat thans aan ons oog voorbijgaat en niet een geest, die in een al te groote bewondering voor gisteren, het heden alleen begrijpt in de ‘schaduwen van morgen’. Want nog eens, het is in slechte voorwaarden, dat het logos zijn werk van vergeestelijking van de volksche krachten aanvangt. Niet alleen ter oorzake van de positie die het geestesleven den laatsten tijd heeft ingenomen, maar omwille van het verval van den geest zelf. De jonge bewegingen die thans in stormpas over het oude Europa jagen hebben het vertrouwen in den geest verloren. Zoo onzichtbaar en zoo petieterig is de macht van den geest geworden, zoo verlogen de idealen die hij heeft gepredikt (denk bv. aan den ‘Vrede van Versailles’), dat geheele volkeren van den waan konden bezeten worden, dat de ‘macht’ beter is dan alle rationalistisch geconcipeerde idealen. Terwijl nog na den dertigjarigen oorlog genezing van de bloedige wonden van het onverstand werd gezocht bij het verstand en de rede, zien we dat na het ijselijke onbegrip van den wereldoorlog, krachtige jonge volkeren de ratio nog meer daemonisch vinden dan de blinde passie en de brute kracht van het leven. Deze toestand onthult op een schrijnende manier hoe ontrouw het wapen des geestes geworden is, tegenover zichzelf en tegenover het leven van volk en mensch. Zoodat Jacques Maritain niet zonder redenen de vraag geopperd heeft of de geest in de natuurlijke orde van zaken nog te helpen is, of hij met behulp van natuurlijke krachten alleen nog zijn ordenende functie in het leven kan waarnemen. Laat mij toe u hier den twijfel van | |
[pagina 36]
| |
Maritain tekstueel voor te leggen: ‘Le mal rationaliste a mis une discorde entre la nature et la forme de la raison. Il est devenu désormais très difficile de se tenir dans l'humain. Il faut mettre son enjeu ou au-dessus de la raison, et pour elle encore, ou au-dessous de la raison, et contre elle. Or il n'y a que les vertus théologales et les dons surnaturels qui soient au-dessus de la raison. De tous côtés, - même chez les nouveaux humanistes ou chez les partisans du matérialisme dialectique (comme jadis chez les barrésiens) - on entend crier: esprit, spiritualité! Mais quel esprit invoquez-vous? Si ce n'est l'Esprit-Saint, autant invoquer l'esprit de bois ou l'esprit de vin. Tout le soi-disant spirituel, tout le soi-disant supra-rationnel qui n'est pas dans la charité ne sert en fin de compte que l'animalité’.Ga naar eindnoot(3) Als we in dezen realistischen geest de verhouding ‘universiteit en volk’ zien, moet de weg van de universiteit naar het volk een eenzame pelgrimage worden, die gelijk de rit van Dürer's ridder, plaats grijpt onder de bestendige bedreiging van dood en duivel... Maar hoe dit ook zij, we mogen zooals Hamlet nooit vergeten, dat bereid zijn alles is. |
|