Karel Vertommen: Dietse dichtkunst
Juliaan Haest: Glooiing. - Mortsel, 1936. - 15 Fr. |
Maurits L. Peeters: Rond het Gehucht. - Vorst-Kempen, 1936. - 15 Fr. |
Fil De Ridder: Stilte rond de Dag. - ‘Steenlandt’, Kortrijk, 1936. - 20 Fr. |
Het zou dan toch blijken dat er wél jongeren zijn, en de ietwat wrevelige vraag der veertigjarigen, ‘waar blijven de jongeren?’, mag ons niet ongeduldig maken. Er zijn jongeren, met al de gebreken aan die eigenschap verbonden, maar ook bij enkelen onder hen met voldoende kwaliteiten om de toekomst niet al te somber in te zien. Maar, groeien gaat langzaam, de eerste vereiste is dat er kiemkracht aanwezig zij.
Nu is er echter weinig reden om die kiemkracht te veronderstellen bij Juliaan Haest na lezing van deze tweede bundel ‘Glooiing’. Dit experiment is evenmin overtuigend als het eerste. J. Haest heeft de vergissing begaan gauw-gauw te bundelen wat hij als persoonlijke oefeningen had moeten aanzien: verzen die in een studentenblad opgemerkt werden, naast andere die geen tijd gehad hebben om de toets der zelfkritiek te doorstaan.
De grond van het misverstand bij de dichter is dat hij een nobel gevoelen of een verheven gedacht als poëzie gaat beschouwen, hoe schamel en gebrekkig ze ook verklankt worden. Zo verwaarloost hij de persoonlijke verwerking van het gegeven en gaat zonder omwegen bij Moens en Gijsen een vorm lenen. Wanneer hij aan 't dichten gaat staat hem een gans arsenaal poëtische ballast in de weg, en anderzijds moet men vele dingen uit deze bundel, die als origineel bedoeld werden, eer zonderling heten.
En toch vinden we daartussen hier en daar een verrassend vers als dit:
dat jonge schooiers slapen komen.
Daaruit blijkt dat alle opzettelijkheid bij het dichten de schoonheid verjaagt, een gedicht moet groeien en als vanzelfsprekend zijn vorm krijgen. Bij Maurits L. Peeters is het resultaat heel wat beter... en toch, hier ligt het gevaar in de andere richting, deze dichter heeft bij Van De Woes-