Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Pierre van Valkenhoff: Bij Arthur van Schendel's ‘Avonturiers’Arthur van Schendel: Avonturiers - Folemprise L.J.C. Boucher 's-Gravenhage MCMXXXVI. Tot de weinigen door allen sinds lang en nog gehuldigde meesters der huidige Nederlandse letterkunde behoort ongetwijfeld Arthur van Schendel. Vanaf zijn romandebuut - DrogonGa naar eindnoot(1) - tot zijn jongste schepping op dit zo uitzonderlijk door hem beheerste terrein - Een Hollandsch DramaGa naar eindnoot(2) - behoorde van Schendel toch tot de kleine kring van veelgelezenen die scheppers zijn van grote, waarachtige en voorname literatuur. Vele zijner werken werden - sommige meerdere malen - herdrukt, terwijl er enkele in verschillende vreemde talen werden overgezet; kortom hij behoort tot die groten die den liefhebber der Nederlandse letteren onmiddellijk te binnen schieten zo hem gevraagd wordt de voornaamste schrijvers zijner dagen op te noemen. En met recht. De auteur toch van het prachtige Een Zwerver verliefdGa naar eindnoot(3) en het niet minder schone Een Zwerver verdwaaldGa naar eindnoot(4), de schepper van het voorname ShakespeareGa naar eindnoot(5) en Het Fregatschip Johanna MariaGa naar eindnoot(6) - om ons met de reeds genoemde tot deze te bepalen - bezit alle kwaliteiten en eigenschappen van een groot, klassiek en voornaam schrijver. Hij is breed en diep, teer en fors, groots en eenvoudig, en zo men de allereerste hoedanigheid van zijn proza zou willen vooropzetten dan zou men ze misschien het best kunnen typeren met het woord: zuiver. Zuiver is van Schendel's proza. Kristalhelder als de wateren en meren van dat warmschone zuidelijke land waar hij als Tamalone zo gaarne vertoeft, doorzichtig als glas, en voornaam van eenvoud. Van Schendel is een machtig koning over de rijke taal. Hij gebruikt haar naar eigen welgevallen, en zij voldoet aan al zijn wensen en verlangens. Hij beheerst haar niet in de gewone maar in de buitengewone zin, zodat het den schijn heeft alsof zij zich geheel en al naar zijn hand zet. Zij is tegelijkertijd zijn scepter en zijn werktuig, zijn geliefde en zijn dienares, zijn verrukking en zijn onderworpen terrein. Maar niet alleen dat bijzonder koningschap geeft van Schendel recht op de zo voorname plaats die hij inneemt, daar is ook het romantische, ijle persoonlijke van zijn wezen dat den lezer treft en boeit. Bemint hij de realiteit, zijn grootste liefde gaat toch uit naar | |
[pagina 24]
| |
het fantastische en naar het schemerende verleden. De romantiek bekoort hem, en het is deze trek van zijn wezen die den lezer mede aangenaam is. Inderdaad Jan CompagnieGa naar eindnoot(7) voelt zich thuis op Het Fregatschip Johanna Maria maar liever is den schrijver een figuur als Tamalone den heerlijk dwazen groten avonturier en mens: de grote minnaar van leven en schoonheid in een waas van onwezenlijkheid, fijnheid en pracht. Zo kan men zijn roman Het Fregatschip Johanna Maria dan ook geen omkeer noemen. Overal toch blijft van Schendel in wezen dezelfde persoonlijkheid gelijk wij hem trachtten te schetsen, en overal ook ziet en beeldt hij op dezelfde beheerste en volmaakte wijze. Hij is een juwelier en goudsmid die de pracht der taal verstaat in haar schittering als in haar wisseling, en hij weet ook dat eenvoud het kenmerk van het schone is.
Van dit alles draagt ook van Schendel's nieuwste werk Avonturiers de kenmerken, hoezeer het dan ook een eigen plaats in zijn oeuvre inneemt. Avonturiers toch is geen verhaal, geen roman, maar een verzameling schetsen die een beeld wil geven van het streven van de grote mannen, en ook van hun zelf, die in een tijdsverloop van enkele lange eeuwen de onbekende oceaanwateren bevoeren en de wereld ontdekten, en die als zodanig een leven leidden dat in waarheid hun den titel avonturier waardig maakte. Want tezeer toch denkt men bij dit woord aan de onaangename gedachtenassociaties die het opwekt, zodat het langzamerhand een ongunstige gevoelswaarde verkreeg. Dit echter is geheel verkeerd en van Schendel's inleidend ‘Avonturiers’ dat den bundel voortreffelijk opent herstelt het woord dan ook in zijn oorspronkelijke waarde. Hij wijst er op dat er buitensporigheden bij de mensen bestaan die de geschiedenis niet kent. En het zijn nu deze buitensporigheden - deze buitengewone mensen - die zijne belangstelling hadden. Het verzet tegen de regelen is een hunner kenmerken, want zij verbreken of ontlopen starre conventie of gewone algemeenheid. Maar vooral een ding is hun gemeen: de aard van zwerver. Bovendien; deze zucht naar het avontuurlijke bezit ieder mens al blijft er gewoonlijk weinig van over, en om hier van Schendel zelf aan het woord te laten: ‘Een ieder is in een hoekje van zijn hart de ontdekker van een andere wereld. Een ieder draagt een sprankje dat zich verzet tegen orde en maat en grens, een klein vlammetje maar dat ook de zwaartekracht niet duldt. En wie weet, misschien wordt die zucht naar het avontuur mettertijd zelfs in de sterren waargenomen, zelfs in het heelal. De gewone avonturiers hebben hun lust altijd gezocht op het water on- | |
[pagina 25]
| |
der den wijden hemel. Van slechts enkelen is bekend dat zij zoete en ordelijke kinderen waren. De meesten waren zonderling, koppig, mannen die geen twijfel kenden omdat zij maar in één ding geloofden: de verte. En zij gingen er heen en zij vonden dat er ook buiten de perken, waarachter hun broeders bleven, schoone oorden waren’.Ga naar eindnoot(8) Ziedaar dus zijn materie: de gewone avonturiers, maar men lette er op het zijn grote mensen met grote kwaliteiten en grote fouten, en zij herinneren in niets aan degenen die men heden nu en dan met dit woord stempelt, omdat zij er door gesierd worden. Na deze algemene rechtzettende inleiding koos van Schendel uit de rijke stof die voor hem lag naar eigen wens en inzicht. Portugal, Spanje, Engeland en Nederland hadden zijn gelijke belangstelling en men vindt dan ook naast elkaar bijv. de namen van Vasco da Gama, Columbus, Magellaan en Drake, voorafgegaan door een interessant stuk over ‘Het Boek der Wonderen’ de bekende reisbeschrijving van Jan van Mandeville, welk boek hij voortreffelijk kenschetst. Zijn stuk over ‘Columbus’ opent met een goede opmerking omtrent de legendevorming rond zijn figuur, terwijl de auteur ook elders wel eens rake dingen zegt die men wel van een historicus doch niet van een literator verwacht. De laatste staat echter natuurlijk op den voorgrond - hij toont zich reeds onmiddellijk in een aardige titel als ‘Condottieri in Indië’ - en het is daaraan ook te danken dat het knap geschreven werk dat meerdere mooie pagina's bevat, soms van een zo boeiend karakter is. Vanzelfsprekend eist het enige belangstelling ja liefde voor de zee, voor de tijd en voor de figuren die het biedt, doch indien men die bezit dan zal men van Schendel's boek ook met vreugde ter hand nemen. Is zijn ‘Folklore van de Zee’ niet een interessant stuk? en boeien niet schetsen als daar zijn ‘De Tocht naar de Amazone’, ‘De Keizer van Madagascar’, en ‘De Boekaniers’? De harde wereld waarin van Schendel ons door dit alles invoert en die hij met kunstenaarschap voor ons oproept krijgt door zijn behandeling een wonderschone glans, en van Schendel met zijn onmiskenbare voorkeur voor den zwerver volgt dat alles met liefde en overgave. Het is daarom te betreuren dat van gezaghebbende kant aanmerkingen op de wetenschappelijke zijde van zijn werk gemaakt moesten wordenGa naar eindnoot(9), omdat de literator in den zeeman van Schendel geen gelijke partij vond.
Als gezegd neemt het boek tussen van Schendel's oeuvre een eigene plaats in. Het is - hoezeer ook opnieuw weer een bewijs voor zijn liefde voor de zee, het vreemde en het verre; en tegelijkertijd voor zijn gehul- | |
[pagina 26]
| |
digd meesterschap - een werk dat inderdaad belangstelling verdient doch dat niet op een lijn kan staan met zijn meesterwerken. Het is knap en goed, maar niet buitengewoon noch groots. Het is alsof van Schendel na zijn zwaar Een Hollandsch Drama zich even tot lichtere, aangenamere stof wilde wenden, een stof nochtans die hem aan voorstudie heel wat gekost moet hebben; en men zou kunnen aannemen dat hij het als een ontspanning schreef. Het is geen werk waaraan moeizaam en zwaar gearbeid is, het heeft de toets van het lichte, maar tegelijkertijd van het fijne en het voorname, omdat men aanvoelt dat zijn schrijver tegelijkertijd een schepper is. Zo werd Avonturiers een aanwinst en een boek van Schendel waardig. De belangstellenden in de verten, zij het aanbevolen.Ga naar eindnoot(10) Maastricht 1936. |
|