aan Moens, verder komt alleen naast Jan Vercammen een prachtig vers van Ferd. Vercnocke voor.
Kan men echter van een bloemlezing getuigen dat zij van een waardevol begrip vertrekt en dat begrip door een smaakvolle keus stoffeert, dan heeft men haar ook geslaagd genoemd.
Rob. Franquinet vertrekt van een gans ander standpunt. Ideologische beperking was bij zijn keuze uitgesloten, chronologisch bleef hij bij de laatste tien jaren, (hij schikte de gekozen gedichten echter alphabetisch volgens de schrijversnaam). Toch ligt er een bewijsvoering aan de grond van dit poetisch bericht. De samensteller hecht er belang aan dat, na de expressionistische periode, ‘de voorbereiding van het nieuwe evenwicht’ begonnen is, maar dat evenwicht schijnt hij op te vatten als een niet langer experimenteren met vormen. Dat bepaalt dan ook zijn keuze, niet het meest karakteristieke gedicht, maar het meest evenwichtige.
Onder historisch oogpunt is zijn belangstelling vooral uitgegaan naar de tamelijk homogene groep van ‘Het Venster’ in het Noorden en de zeer heterogene groep van ‘De Tijdstroom’ in het Zuiden. Het is Franquinet blijkbaar ontgaan dat juist deze beide tijdschriften een hoofdzakelijk formalistische invloed uitgeoefend hebben op de Dietse letteren, maar dat de eigenlijke ontwikkeling van humanitarisme over sociale kunst naar gemeenschapskunst zich heeft afgetekend en nog ontwikkelt buiten vorm-manifesten om, en wat meer is, dat nu juist dié ontwikkeling de vormen aan 't bepalen is.
In ‘Nieuwe Klanken’ zijn een 25-tal instrumenten van het nieuwste poëtisch orkest bijeengebracht, maar het laat de indruk alsof Franquinet voor dit orkest staat terwijl de dichters hun instrument aan 't stemmen zijn,... terwijl de inleiding ons weinig over de partituur verraadt. Dit poëtisch bericht zit vol interessant materiaal, goede en minder goede gedichten, bio- en bibliographische gegevens, maar, eerlijk, ‘de voorbereiding van het nieuwe evenwicht’, hier evenwicht van de vorm, lijkt ons een té miniem gegeven om ons te overtuigen ‘van wat er gaande is, vol rijke hernieuwing’, want wij blijven obstinaat geloven dat het sedert de oorlog niet vooral om een vormvernieuwing gaat.