Volk. Jaargang 1(1935-1936)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 287] [p. 287] Renaat de Vos: De mijnwerker Heelder dagen heb ik in de zwarte putten gewroet Ik ben een duivel. Mijn gelaat, mijn handen zijn zwart als roet. Licht en onstuimige vreugde schijnen voor eeuwig dood en plots wordt het martelend heimwee zoo ontzaglijk groot dat ons lijf en ons hart van de kramp en de pijn wil bersten om toch zijn dorst naar de schoonheid overvloedig te lesschen. Doch er is niets dan bitternis in het vermoeide gebaar. Niets dan de lugubere klaarte en het flitsend gevaar dat ieder oogenblik over 't wrange leven kan breken waarop w'ons nooit met hoon en vloeken vermogen te wreken. Waar bleef de lichtende Zomer en de geweldige wind? De schuchtere vrouw en ook het warme tengere kind? Hebben wij niet alles in die vervloekte krochten verloren dat zelfs duivelen er ons niets meer kunnen ontroven? Hier zwerven duizend angsten en duizende droomen rond Het leven heeft ons reeds vroeg met de dood gewond. En niets dat ook maar een oogenblik de verveling breekt Niets dat deze schandige verdoeming met straffen wreekt. Hier zullen wij traag en donker naar het licht blijven zwerven en eens misschien onder deze gewelven zwijgzaam sterven. Vorige Volgende