Volk. Jaargang 1
(1935-1936)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Pierre van Valkenhoff: Geestelijke liederenGeestelijke Liederen - Een Bloemlezing, samengesteld door Willem de Mérode - Met verklarende aanteekeningen van Dr. J. van Ham. - 1935. Het valt betrekkelijk licht in welke bloemlezing ook onvolmaaktheden aan te wijzen. De een mist wat de ander overbodig acht, deze vindt de keuze te beperkt en gene te uitgebreid, sommigen vinden commentariering noodzakelijk terwijl menigeen dat onnodig oordeelt. Kortom het terrein der bloemlezingen is voor sommige critici een soort feestterrein waarop zij hun critische lusten botvieren, en waarop zij met meer vreugde zwieren naarmate zij meer in het behandelde werk kunnen aanwijzen dat hun, om welke reden dan ook, niet behaagt. Wij willen hier deze houding niet aannemen, al ontkennen wij niet dat ook de Mérode's boek daar een dankbaar object voor zou zijn. Doch dit boek is voor wie dieper schouwt dan de oppervlakte meer dan een gewone bloemlezing, en het dankt zijn kwaliteiten aan zijn samensteller. Om het met een ietwat te sterke zin uit te drukken: men zou dit boek meer een werk van de Mérode dan van de Nederlandsche letteren kunnen noemen, ook - en vooral - in dier voege dat de diepgelovige voor alles protestant en dan pas literator is. De vooraanstaande jubilerende dichterGa naar eindnoot(1), zag er dan ook van af dit bekende in een inleiding of in een woord vooraf te betonen, doch Het Wachtwoord van Jan van Nijlen waarmee hij zijn bundel sluit is daarvoor meer dan een sterk getuigenis. Men leze.Ga naar eindnoot(2). Gij vraagt me een wachtwoord om
Met zekerheid te landen
Aan de' overaardschen kant
Van Lethe's duistren boord,
Zelfs met een dor gemoed
En zelfs met leege handen!
Geloof, geloof, geloof!
Ik ken geen ander woord.
Ziedaar de houding van waaruit Willem de Mérode kiest, keurt en aanbiedt. En zo ontstond er een typisch werk, bijna even typisch protestants | |
[pagina 284]
| |
als bijv. van Duinkerken's Dichters der Contra-ReformatieGa naar eindnoot(3) katholiek is. Het typisch protestantse drukt op de bundel dan ook niet alleen zijn stempelt maar verleent het ook zijn bekoring. Weerklinkt niet dezelfde toon van van Nijlen's Het Wachtwoord in de opgenomen Spreuk van D.R. Camphuyzen? Maar vraagt men zich dan ook af hoe de bloemlezer tegenover de middeleeuwen staat, dan dringt zich de overtuiging op dat daar de gelovige de literator in de weg stond. Men versta ons goed, wij maken hem daar geen verwijt van, ook omdat het omgekeerd op ons toepasselijk zou kunnen zijn, maar vooral omdat niettegenstaande deze constatering het gekozene een en ander niet wettigt. Hadewych er met smart in missend waardeert men toch enkele andere parels van onbekende middeleeuwse dichters. Echter door zijn instelling ontbreekt er een grote zaak die dan ook niet nalaat zich vooral in dit gedeelte te wreken. Het is de Mariapoëzie. Men weet hoe de middeleeuwer tegenover Maria stond, en het is van algemene bekendheid dat de schoonste voortbrengselen der middeleeuwse geestelijke literatuur haar huldigen. Een afstraling van deze glans had de Mérode's boek rijker, schoner en ook vollediger gemaakt, maar als verondersteld: de protestant stond de literator in de weg. De genoemde kwaliteiten krijgt de Mérode's boek dan ook eerst als met Mamix van Sint Aldegonde zíjn poëzie begint te bloeien. Bredero zelfs wordt daarvoor gedeeltelijk op de achtergrond geschoven. Doch daartegenover staat dat zijn keuze uit Huygens velen zal verrassen, en dat verzen als het Avontgebet van Revius en het hiervolgend sonnet van de Decker - dat wij als staal citeren - meer wettigen dan hun opname.Ga naar eindnoot(4). | |
Elck vogelken is geerne daer 't gebroeyt is.Men segt dat all de lust in ver gelege landen
Wijd van geboorteplaets ons niet soo soet en is,
Als slechte en rechte spijs op ongepronkte disch
Bij eigen huys en bereyt van vrienden-handen;
Schijnt dit als door natuur geprent in ons verstanden,
En houd men 't door versoek voor seker en gewis;
Soo geef, mijn Siele, ghy hier van getuygenis,
Ghy die hier swerft en sweeft langs onbekende stranden;
Ghy hier een vreemdeling, een vreemde niet alleen,
Maar staeg van ongemack belegert en bestreên.
Wat lust 'et u dus lang in ballingschap te steken?
| |
[pagina 285]
| |
Op, op, vlieg Hemelwaerts, vlucht naer uw' vader-stad,
Daer u een heyl verbeyd van 't herte noyt gevat,
Van 't oore noyt gehoort, van 't ooge noyt bekeken.
De dichters van het protestantisme uit die tijd zijn dan ook goed vertegenwoordigd, zonder echter dat daarom anderen verwaarloosd worden; ook al mist men enkele voorname persoonlijkheden. Vondel is ook hier rijk vertegenwoordigd met meerdere prachtige verzen waaronder zijn minder bekende Hartebreeker. Ook Dullaert en Luyken zijn ruim vertegenwoordigd terwijl wij uit de latere tijd noemen: Guido GezelleGa naar eindnoot(5). Het voortreffelijkst is echter de Mérode's keuze uit de moderne christelijke poëzie, een keuze die vergoedt dat de samensteller de jongere katholieken, op enkele uitzonderingen na, verwaarloost. De zuiverste klank in dit koor heeft de poëzie van Jacq. v.d. Waals, en wij kunnen niet nalaten van haar een vers te citeren, om zodoende ook een staal van de modere protestantse poëzie te geven.Ga naar eindnoot(6) | |
De herdersfluit.Eens ging ik langs het lage riet,
Dat ruischen kan en anders niet,
Toen, langs mijn pad, een herder kwam,
Die één van deze halmen nam,
En dien besnoeide en besneed,
En maakte tot zijn dienst gereed.
Door dit gekorven rietje, dat
Als dood hij in zijn handen had,
Dien stemmeloozen stengel zond
Hij straks den adem van zijn mond,
En, als hij blies, zoo zong het riet,
En, als hij zweeg, verstomde 't lied:
De zoete, pas ontwaakte stem
Bestond en leefde slechts door hem.
Zoo gaf ik gaarne wensch en wil
In 's Heeren hand en hield mij stil.
Zoo dan, als door een rieten fluit,
Bij zwijgend eigen stemgeluid,
Gods adem mij henenblies,
Hoe groote winst bij kleen verlies.
| |
[pagina 286]
| |
Een en ander volsta ter kenschetsing van dit boek. Het verdient aanbeveling om zijn kwaliteiten, om het gebodene, en ook omdat het èn van de rijkdom èn van de armoede van het protestantisme een zuiver en vooral schoon beeld geeft.Ga naar eindnoot(7) Maastricht Juni 1936. LINO
PIET KLEIN |
|