L'autel vivant. -
C'était au temps jadis où dans les catacombes / Noires, parmi les rocs rugueux, parmi les tombes, / descendaient lentement, le front haut, l'oeil en feu, / Les chrétiens, les héros, les chevaliers de Dieu.
Le monde alors roulait sur une pente atroce, / Dans la débauche et dans le sang, monde féroce, / Frappé par le destin et se sentant mourir / Qui songeait du passé pour braver l'avenir!
Et tandis que la fête au dehors, lumineuse, / Trainait partout ses cris et sa danse joyeuse, / Là bas, dans un cachot, sans entendre et sans voir / Les martyrs de demain étouffaient dans le noir.
Schrik niet, lezer, om de martelaren die in het donker niet zien konden, want uit de volgende strofen zal blijken dat het in hun gevang heelemaal niet donker was. Wat nu die fransche verzen in ‘Prisma’ komen doen? Niet omwille van hun stichtelijke inhoud worden zij geciteerd maar om de naam die er onder staat. Het is de naam van iemand die in zijn verdere loopbaan ten minste den ‘style pompier’ van zijn jeugd is trouw gebleven, en er in Vlaanderen beroemd om geworden is. Het episch gedicht ‘L'autel vivant’ is niet zooals ge meenen zoudt het werk van een geëxalteerd patronaatbaasje. Het handschrift, netjes gecalligrafieerd, is onder-teekend door hem die wij, om een beetje in stijl te blijven, zullen noemen het schoonste sieraad van de vrijzinnige liberale partij, onze nationale superheld: Albert Devèze.
Daar is in dit gedicht verder sprake van een:
‘humble prêtre que seul son caractère pare’ in tegenstelling met de paus ‘au front trois fois ceint de la triple tiare’; een anachronisme waarop de geestdriftige dichter niet is bedacht geweest.
Om nu de nieuwsgierige lezer omtrent het verder verloop van dit gedicht in te lichten: de gevangen christenen hebben het, spijts alles, noodig gesterkt te worden om het hooge voorbeeld van de apostel-martelaren te kunnen evenaren, want heel diepzinnig stipt de schrijver aan:
‘au fond du chrétien il restait toujours l'homme’.
Onverwacht nu komt iemand hen in den kerker vervoegen waarvan getuigd wordt dat:
‘ce n'était pas un ange et c'était moins qu'un prêtre’
wat een, zeer origineele definitie is om een seminarist van dien tijd aan te duiden want
‘c'était Festus le diacre’
‘et chaque âme sentit venir une âme soeur’.
Deze brengt brood en wijn pour la dernière agape en spreekt volgenderwijze den paus toe:
‘Pontife, ô mon Père, ô Martyr, ô mon Hôte, / qui courbé par les fers parais plus grand encor. / C'est toi l'autel vivant et le calice d'or. / Prêtre qui peut donner le Dieu qui nous console, / sur son sein déchiré prononce la Parole. enz.
Allen communiceeren en sterven den volgenden dag, standvastig, den heldendood. Hiermede is het verhaal ten einde, maar de standvastige Albert Devèze moet daarbij nog wat moraliseeren:
Le monde d'aujourd'hui marche aussi vers l'abime / Le pauvre est sans bonheur et son foyer sans feu; / Mais sur l'horizon noir monte un soleil sublime / et, comme au temps jadis, le Salut parait: Dieu!
Het is waarachtig te schoon om er nog veel commentaar aan toe te voegen.
L.C.