II
Ik heb altijd veel gehouden van de dwazen die men verkwisters heet; die altijd geven, alles geven, zonder te denken: is er nog genoeg voor mezelf? Die nooit berekenen: wat krijg ik in de plaats?
Want voorwaar: beter is het te geven dan te ontvangen, en nog beter is het, te geven zonder iets terug te krijgen. Wie houdt, is als een dief die in den nacht zijn schatten streelt, en berekent: ‘zooveel geef ik van mijn zilver, en zooveel goud krijg ik in de plaats.
Is koopmanschap niet een eerlijk bedrijf, en winst niet gewettigd in Gods oog? En wie verkwist, is hij niet schuldig ten dage dat hij arm zal zijn? Staat er niet geschreven dat tien talenten tien andere talenten moeten voortbrengen door arbeid en rente?’
Eerlijk zijn dezen, wijs en voorzichtig; ze verdienen het, ééns rijk te zijn; een aalmoes zullen ze geven aan wie hen door hun arbeid rijk maakte; een jong dichter zullen ze steunen, en van een arm schilder een doek koopen. Dat past zoo bij hun stand.
Kerken zullen ze begiftigen met een marmeren altaar en met een biechtstoel in gebeeldhouwd eik: zoo zullen ze ook God aan zich verplichten. Want het is wel goed dat ge met geld ook Gods zegen kunt koopen, en de vriendelijke dank van zijn priesters: dat geeft een veilig en rustig gevoel.
En bovenal: de dag dat de rentmeester zitting houdt en rekenschap vraagt over hun goed, zullen ze trots getuigen: ‘Zie, heer, tien talenten hebt ge mij gegeven; wijzer dan mijn voorgangers uit den bijbel heb ik er honderd andere bijgewonnen’.
Hoeveel liever zijt ge mij, dwazen, die zonder rekenen of meten uw geld en uw hart verkwist; die om u strooit wat ge bezit:
Een fonkelende geest, een diep hart, vreugde, vreugde, een juichen, vuur, klaterende wijn, bliksems van heftige verrukking, oogen die glanzen, een rilling die gaat van mensch tot mensch.
‘Geld? Hier is het; - Dit lijkt u mooi? Neem het, weg ermee; - Hebt ge honger, dorst? Hier, mijn middagmaal; - Naakt zijt ge? Hier,