Met zijn parochianen was dat evenwel, gezien al zijn wederwaardigheden van de laatste jaren, geenszins het geval geweest. Hij had gehandeld, jawel, zelfs vastberaden en met een opvallende doortastendheid, doch het wou hem lijken, nu dat hij in zijn levensavond al zijn daden overzien kon, dat hij zich daarvoor nooit te luisteren had gelegd aan het hart van zijn parochianen zelf. Hij had alleen maar gehandeld zooals hij dat geleerd had in oude pastorales, zooals het hem persoonlijk goed leek te zijn of zooals het geschieden moest volgens den wil van mijnheer de la Mirafama, de baron.
Had hij dusdoende wel goed gedaan? Was hij voor zijn parochie wel een pastoor geweest zooals zijn parochie er een vereischt had?
Onze pastoor zat zich dat allemaal met een beklemd hart af te vragen. Van een onbekende, dien hij met alle mogelijke moeite niet had kunnen thuiswijzen, had hij voor enkele dagen drie boeken toegestuurd gekregen over de nooden van dezen tijd samen met een fotografie van een Duitschen bisschop wiens leuze luidde: ‘Vox temporis, vox Dei’.
Dat had hem danig gepakt. Nu stelde hij zich de vraag of hij, als herder van zijn parochie, wel voldoende de stem van zijn tijd begrepen had om al de noodwendigheden van zijn parochianen naar de juiste maat te kunnen doorgronden?
Nee, dat had hij niet.
Na de lezing van die drie boeken zag hij dat wel in. Hoe jammer echter dat hij het weerom zoo laat had ingezien.
In den blooten nachthemel zitten Gods lieve sterren vastgeprikt als gulden kleinodiën. Het is een plezier om zien hoe zij weerspiegelen in het vijverwater.
De pastoor heeft zijn pijp neergelegd. Met een toegewrongen keel rookt men niet. Zijn hart tokkelt, zijn handen beven, in zijn verglaasde oogen zitten sterrekes te trillen. En daar rollen dikke, ronde tranen uit.
Het doet onzen pastoor Van De Wijer van harte deugd dat hij eens schreien kan.
Enkele dagen nadien schreef hij aan den eerwaarden heer Lejeune, de onderpastoor, dien hij zelf had laten verplaatsen, volgenden brief:
Eerwaarde Heer,
Zooals gij misschien reeds uit uw dagblad vernomen hebt, ben ik er eindelijk toe gekomen mijn ontslag aan te vragen om aldus de laatste jaren van mijn leven ganschelijk den Heere te kunnen wijden als voorbereiding tot een heiligen dood.