Volk. Jaargang 1
(1935-1936)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Pierre van Valkenhoff: De analist in de schaduwMenno ter Braak, HET TWEEDE GEZICHT. Folemprise. 's-Gravenhage MCMXXXV (Firma L.J.C. Boucher.) Met verklaarbare voorliefde heeft men te dikwijls Dr. Menno ter Braak dé drager der intellectualiteit in de huidige Noord-Nederlandse letterkunde genoemd. Zonder geheel en al deze karakeristiek te willen verwerpen kan men nochtans van mening zijn dat zij te oppervlakkig, te onscherp en te breed is; vooral indien men met ter Braak's eigen voorliefde voor scherpe ontleding rekening houdt. Dan toch is het begrip der intellectualiteit van een veelheid die de auteur zelf niet zou wensen te dragen, en zo bezien zou het misschien beter zijn hem te qualificeren als de huidige analist van het Europese - meer in het bijzonder ook Noord-Nederlandse - cultuur-leven. Europees, inderdaad. Ter Braak ziet over onze landsgrenzen heen, meer - hij staat op een bijna Europees plan, oordeelt met het inzicht van een Europeaan, en is zich bewrust meer een bewoner van het avondland dan een onderdaan van het koninkrijk der Nederlanden te zijn. Niettemin is hij ook terzelfder tijd een echt Hollander, en dit houdt hij sterk in het oog, hoe up to date hij ook wil zijn, en hoe vooraan hij ook wil staan. Aan dit Hollandse dankt hij ook het docerende dat - misschien onbewust - overal met zijn analyse gepaard gaat, aan dit Hollandse dankt hij misschien ook zijn houding die wil doen voorkomen alsof hij alles beter weet, terwijl het dikwijls slechts anders weten is.
Een en ander kenschetst zijn werk als van bijzondere aard. De analist houdt voor alles en alleen rekening met de strikte eisen en besluiten van het gezonde, vooral van het scherpe, verstand. Experimenteel of niet, het verstand is in laatste instantie dat wat het meest gewricht in de schaal legt. Zo kon hij 's levensloop als Het Carnaval der BurgersGa naar eindnoot1 betitelen, zo nam hij Afscheid van DomineeslandGa naar eindnoot2, zo waagde hij zich ook aan een Démasqué der SchoonheidGa naar eindnoot3. De Politicus zonder PartijGa naar eindnoot4 hield echter niet op van alles rekenschap te vragen, alle voorkomende vragen en zaken aan een zeer nauwkeurig - hoewel misschien hier en daar ietwat snel - onderzoek te onderwerpen, en vooral uit dit alles conclusies te | |
[pagina 226]
| |
ondertitel van zijn verzamelde essays. Zij luidt: Het tweede gezicht blijft in de schaduw. Op het eerste gezicht lijkt Het tweede Gezicht een eigenaardige titel. De zojuist geciteerde ondertitel doet echter onmiddellijk de glans van het eigenaardige in die van het bijzondere overgaan. Hij wekt toch vermoedens op van nieuwe facetten, misschien nieuwe hoedanigheden, van bekende of onbekende personen of zaken. Men verwacht van den auteur die deze schaduw vaststelt dat hij hem ook - minstens gedeeltelijk - verdrijft. En inderdaad doet hij dat. ‘De titel van het boek geeft slechts aan, dat er hier niet naar groote philosophen, groote kunstenaars, groote staatslieden, groote specialisten wordt gezocht, maar naar de wezens, die zich achter de maskers van deze cultuurrollen hebben verborgen en er vaak zoozeer mee zijn samengegroeid, dat zij het zelf heiligschennis achten van een maskerade te spreken’Ga naar eindnoot5. Daarbij hij doet dat om redenen. Hij richt zich niet tot maar tegen de intellectuelen, ‘tegen hun gemakkelijken hoogmoed “des geestes”, tegen hun specialistische blinddoeken, tegen hun hardnekkig vasthouden aan verouderde privilegiën,... tegen hun eerste gezicht’Ga naar eindnoot6. Voorop sta dat ter Braak's beschouwingswijze interessant is. Het gaat er hier minder om of men het met den schrijver eens kan zijn, dan wel om de manier waarop hij alles beziet, om de hoek van waaruit hij dat alles belicht. ‘Belicht’, dit is de aanduiding voor ter Braak's methode. Hij belicht, en ook zijn onbestendige scherpte heeft iets van den theaterschijnwerper. Hij is verblindend maar slechts voor enkele ogenblikken, en hij verspringt te snel om volledige aandacht te kunnen trekken. Intussen zijn echter zijn conclusies interessant, verrassend en persoonlijk. Zijn specialiteit is het alles omverwerpen, en de manier waarop hij dat doet wekt meer bewondering, dan het soms al te geringe wat hij er voor in de plaats stelt. Hij wijst veel af, en ook al vraagt men zich dikwijls af met welk recht hij dat doet, zijn manier van doen is i.c. zo zeker dat zij te impulsief aandoet om afschuw te kunnen wekken. Sommige der gebreken die hij in anderen aanwijst bezit hij zelf niet minder, doch hij schijnt van zijn eigen superioriteit zo overtuigd dat men geneigd is hem dezelfde hoogmoed toe te schrijven waartegen hij zich bij anderen richt. Hij schrijft over veel - over teveel? - en ook al is hij rijk aan scherpe opmerkingen, vernuftige onderscheidingen, niet altijd komt hij tot het derde en vierde gezicht, terwijl enkele historische misvattingen onaangenaam aandoen. Immers ook al is hij ervan overtuigd dat de kalender der genialiteit een gans andere is dan die van den Enkhuizer almanak, toch is het bijna uitsluitend het tweede gezicht van de laatste tijd dat | |
[pagina 227]
| |
hem boeit, of misschien beter, bezighoudt. Het verledene ontkent hij, of wil hij niet kennen, hij ziet zelden verder dan de negentiende eeuw en opereert herhaaldelijk met Nietzsche, Stendhal, Dostojewsky, Multatuli en c.s., zonder te willen inzien dat zij meer historie dan actualiteit zijn, en zeker niet op het plan der diepere actualiteit - zoals hij het noemt - gebracht kunnen worden. Zelfs wordt zijn Nietzsche-bewondering hier en daar een kwalijk verborgen Nietzsche-vergoddelijking, terwijl ook het herhaald oproepen van Multatuli als ‘genie’ een ogenblik zou kunnen doen twijfelen aan ter Braak's scherpe blik en omvangrijke kennis. Een dergelijk weifelen zou echter spoedig weerlegd zijn door het leven van de in het kader van het boek voorname Studie in Schaduw, als het ware een inleiding tot zijn essays. Vanuit dit standpunt werd zijn Paapsche Sympathieën - een essay met een enigszins verrassende titel - een prachtig en interessant stuk met een inleiding die de literatuur-historici zal doen schaterlachen, doch die voor ter Braak bijna een belijdenis isGa naar eindnoot7. Eveneens meesterlijk zijn Dionysos en Pentheus, ‘Geest en Vrijheid’ en in het bijzonder Het Instinct der Intellectueelen, waarin op een verbazende - doch zeer overtuigende - wijze het probleem van de macht en de intellectuelen wordt uiteengezet. Ter Braak's qualiteiten samenvattend, komt voorop zijn eerlijkheid. Dit is een grote hoedanigheid. De auteur aarzelt niet, en hij deinst niet terug voor conclusies van welke aard dan ook. Hij is eerlijk tot het - soms bittere - eind. De daaropvolgende hier te noemen kwaliteit is die zijner beheersing. Hij beheerst zijn onderwerpen, hij beheerst vooral zijn methode. De derde en laatste qualiteit is zijn stijl. Hij is gespannen, hij is misschien voor sommigen moeilijk, doch hij is voornaam, prikkelend, aristocratisch. Het is de stijl niet van een epigoon, doch van een oorspronkelijk mens. De mens ter Braak maakt misschien een andere indruk dan de schrijver. Het tweede gezicht zijner persoonlijkheid zou echter een omvangrijker studie eisen dan hier mogelijk is. Nochtans hij maakt de indruk van een hoogstaande figuur te zijn die weliswaar als auteur bijna alles afwijst, doch daarom als mens deze eigen theorieën nog niet altijd in praktijk behoeft te brengen. Hoe hij staat tegenover het leven en de eeuwigheid schijnt zelfs bij de meest intensieve studie zijner werken niet uit te maken, al achten wij het bijna onmogelijk dat hij - zoals het zou kunnen schijnen - daarbij naar omstandigheden van houding wisselt. Het behoeft echter geen betoog dat men met alle waardering voor zijn werk, | |
[pagina 228]
| |
en desnoods voor zijn persoon, zeker niet als katholiek al zijn uitingen kan onderstrepen, en niet alleen omdat hij te dikwijls recht tegenover ons staat. Zijn eerlijkheid echter maakt een goede en aangename indruk en hij blijkt dan ook een tegenstander die u eerlijk en vrank in het gezicht durft zien. Dit is een goede hoedanigheid, en voor een soortgelijke eerlijkheid hadden wij altijd waardering. Wij hebben die nog, en bieden die dan ook voorzover mogelijk aan den schrijver aan. Zijn nieuwe boek is daartoe een niet onwelkome gelegenheid. Deze bundel essays beloont onze belangstelling, zoals zijn persoonlijkheid ze verdient.Ga naar eindnoot8 Maastricht. Maart 1936. |
|