verloopen artisten en studenten, ongelukkige gedeclasseerden, koppige non-conformisten, de meest representatieve wrakken uit de grootstad. Zoo zijn ook de hoofdpersonen van ‘De aarde roept’ een jonge kunstschilder, een cellist uit een nachtkroeg, een aan lager wal geraakt student. Het boek verhaalt hoe zij onder aanvoering van de kunstschilder de pioniers worden van een werkgemeenschap van jongeren, voor wie de terugkeer tot het land onder alle opzichten de redding beteekent. Want die terugkeer beteekent niet enkel arbeid, brood en gezondheid, maar ook de vervanging van het artificieele beschavingsleven door een leven dat opnieuw verbonden werd met de eeuwige wetten der natuur. ‘Zes dagen’ was een ontsnappingspoging; een zich vluchtig baden in den gezondmakenden stroom. ‘De aarde roept’ is de beslissende daad die leiden moet tot de opbouw van een nieuwe wereld en een nieuwe mensch. Beide boeken zijn representatief voor dezen tijd die zoekt naar een nieuwe levenshouding, wars van het intellectualisme, en het ‘kunst om de kunst’; afkeering van het mecanisme, walgend van de kapitalistische slavernij en de kleinburgerlijke wijsheid. In dezen zin zijn zij een illustratie van de zoo merkwaardige ‘Brieven aan een jonge vriend’ en moeten, ideologisch althans, door deze worden verklaard.
‘De aarde roept’ is het beste boek van Van der Hallen, een boek waarin de dichter, de natuurvriend en de jeugdleider mekaar op uiterst gelukkige manier ontmoeten, een boek dat organisch gegroeid is en alzijdig beheerscht wordt. Wie het werk van Van der Hallen in zijn geheel overschouwt, ziet er de uitkomst in van een gestadigen groei die zich langzaam, haast ongemerkt, heeft voltrokken en nu tot dit verrassend resultaat heeft geleid.
Voor ‘Het hart vecht’ van Van de Velde en ‘De aarde roept’ van Van der Hallen mag de katholieke kritiek de groote klok luiden. Hoe verscheiden ook van opzet en schrijfwijze, zijn het boeken van dezen tijd. Zij getuigen, elk op hunne manier van die groote deemoed voor het leven, die leert dulden en ondergaan, maar die een verholen jubel wekt in het hart dat zich onverwinbaar weet. Wij roepen sinds jaren om moderne roomsche romans. Hier zijn er nu twee waarop het katholieke Dietschland zonder achterdocht kan groot gaan.
Ik kan mij geen letterkunde zonder ethica voorstellen.
(M. Arland)