Maar hoofd omhoog! Geloof als ik in 't leven,
want door den omweg van veel donkre dreven
En evenals in de vorige bundels, hier weer heel den rijkdom van het eenvoudige Brabantsche land. Vast in zijn omgeving, vertrouwd met alle gebruiken, met veel diepe menschenkennis zingt deze jonge troubadour. Een Dietsche zanger, omdat hij gedijde op eigen bodem, omdat hij, langs zijn eigen streek, het heele Dietsche gebied verrijkt.
Als slot nog een van de gaafste verzen uit den bundel: Seizoenen.
O wisselende seizoenen van het jaar,
die altijd eender altijd anders keert:
gij hebt mij bonte regelmaat geleerd
en groei en bloei, herlevend wonderbaar.
O lente, die de knoppen openscheurt;
o zomer met uw al te weeldrig haar;
o herfst, die stooft uw duizend vruchten gaar;
o winter, die stil-donker in mij neurt!...
In de poezie van George Kettmann komt het strijdelement veel meer naar voor. Een voortdurende bekommernis om den ondergang van het Dietsche volk - ‘groot volk’ - het verworden in armoe en verdrukking, het verdwijnen van de schoonheid en de gaafheid van het land, wordt hier krachtdadig uitgesproken. Zie naar de keuze van de namen der verschillende ondertitels: Eed van tucht en trouw - Erf der boeren - Kameraden in Nood - Vlam in den IJsberg - Oranje en ons volk - Nieuwe Arbeid - Stad van demon en dood - Bron van licht. Veel meer dan de poezie van Vlemminx is dit strijdpoezie, die, hoe dichter zij de propagandistische dichtkunst benadert holler en meer onecht gaat klinken. Alhoewel nog niet heel en gansch gaaf en voldragen, toch laten sommige verzen veel hoop voor de toekomst. Soms klinkt er een nagalm van Rodenbach's gedichten: ‘Kameraad nicht raisoniren... Weer u scherp, en eind als een soldaat’!
Overal is het zaad uitgeworpen ‘de jeugd - de jeugd is opgestaan; wij zijn het zaad - wij worden graan’ en verder
Wij zijn het zaad - wij worden graan,
wij komen uit den bodem voort -
het vaderland dat ons behoort!
Wij rijpen tot een weerbaar volk -