In een verzegeld graf lag het geradbraakte lijk, en mannen van de tempelwacht stonden er bij opgesteld.
De Paaschfeesten dreunden op den tempelberg. De psalmen galmden.
De Joodsche machtigen stonden weer aan top van 't Joodsche volk. Elkeen juichte ze toe. Men sprak alleen nog van hen. De gevallene Groote was weg en verdwenen. Men sprak er haast niet meer van, men dacht er haast niet meer aan; de stilte valt rap over 't graf van de zwakken en de verslagenen. Jerusalem hield zich met Jezus niet meer bezig.
De historie hernam haren gang en de hooge Joodsche partijen hadden weer hare teugels vast in de hand. Wie zou nu nog haar koers veranderen?
Jezus was verslagen, vernietigd, zijn zaak was verloren, voor goed verloren. Een gekruisigde, een gestorvene, een door 't volk verworpen en door de hoogeren gevonniste en getroffene... die was met naam en zaak en leering verdwenen. Hij lag gedolven in 't graf, hij zonk steeds dieper in de schande, in 't misprijzen. Elke dag, elk uur begraafde hem dieper.
Was er ooit iemand dooder dood? was er ooit een zaak reddeloozer verloren?
‘Valt de graankorrel in de aarde niet en sterft hij niet daar, dan blijft hij alleen; doch indien hij sterft brengt hij rijke vruchten voort’.
Heel Christus' werk, al zijn woorden, al zijn lijden, al zijn last, zijn eere en zijn naam waren te kwiste gegaan, gevallen in 't graf, gestorven.
Paschen moest dus volgen.
Paaschzondag morgen.
Den eersten zonnestraal te voren, als de eerste vuurvonk uit den ronden kei der aarde geketst opslaande, het eerste licht aan 't stijgen in plaats van aan 't dalen, 't onderste boven keerend in de cosmische kringen en in de bovencosmisch Goddelijke, band van aarde met hemel, vuurbrug er tusschen schoot Christus op uit zijn graf.
Eenmaal geboren, eenmaal herboren, voor altijd!
O heerlijk verliezen dat eeuwig wint!
O volheerlijk naderen tot de grens van de volslagen vernietiging, naaste nabijheid van 't algeheel en onsterfelijk herstel!
Zalige zaken die reddeloos verloren, het voorgoede overwinnen genaakt. Vreugdige stond waarop 't graf verzegeld wordt met de naamletters der overwinnaars, die de stond voorspelt waarop die namen en hun eere met zegel en lak en bindstrooken, en verwaandheid en ijdeltuchtigheid en domme plechtigheid en kalkoensche grootschheid in stukskes breken en uiteenstuiven!