Dirk Vansina: Dietsche dichtkunst
Ferdinand Vercnocke: Koning Skjold. Kortrijk, Steenlandt, 1935,
Wies Moens: Golfslag. Antwerpen, De Sikkel.
Sedert het debuut van Wies Moens is geen dichter met een zoo beloftenrijk werk tot de letterkunde gekomen als Ferdinand Vercnocke met Koning Skjold. Dit boek is een openbaring, en veel van wat door schrijdvers met gevestigden naam in het verloopen jaar werd gepubliceerd, zal lang vergeten zijn als deze Koning Skjold nog jonge harten zal begeesteren. Met dit werk heeft Vercnocke aan het heldendicht weer burgerrecht geschonken, door het in een vorm te kneeden die voor moderne menschen genietbaar en aanvaardbaar is. Vercnocke heeft niet de gebreidelde drift van Rodenbach, is minder hartstochtelijk en gevoelt niet zoo scherp de tragische diepten van het leven. Maar éénzelfde frissche noordsche kracht spreekt uit zijn werk; éénzelfde mannelijke moed, éénzelfde vastberadenheid. Dit is de stem van het jonge kampvaardige Vlaanderen. Dit is de geest die Gudrun en Starkadd heeft ingegeven. Ik zal niet beweren dat Koning Skjold zonder meer op één lijn kan gesteld worden met deze levensfelle werken. Het gaat trouwens niet op, een heldendicht met een drama te vergelijken. Maar het is mijn overtuiging dat dit werk zich naast de voornoemde machtiger scheppingen, zij het op een bescheidener plaats, zal weten te handhaven. Het gedicht geeft de hoofdmomenten van een legendarisch leven. Het geeft groot-menschelijke motieven op sobere en krachtige wijze uitgebeeld. Het geeft de heldhaftige levenshouding van den Noordling. Het geeft echter weinig innerlijke en uiterlijke tragiek. Het is arm aan spanningen. Onder de strakke beheersching voelt men niet de overdadige scheppingskracht; onder de gedrongen vorm geen samengeperste weelderigheid. Nergens heeft het dit pregnant accent dat in de kernachtige verzen van Rodenbach natrilt. Maar dat in onze verkleinburgerlijkte letterkunde een jong dichter van heldhaftigheid droomen kan en, zooals Rodenbach het in zijn prologus tot Gudrun neerschreef: ‘...voedt in geest en hert een
gansche wereld helden; met hun raad en daad en streven, herschept zich het verleden, voelt de tijden in zich leven en dicht’, en dit dichtwerk in eigen vorm zuiver en gaaf weet te verwezenlijken, zou ons een wonder lijken indien we niets afwisten van wat, buiten alle literatuur om, de Vlaamsche jeugd thans beroert.
Wat ons in Koning Skjold aantrekt en ons des te meer de matheid van het scheppend impuls doet betreuren is, naast het gevoel hetwelk dit