Volk. Jaargang 1
(1935-1936)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Oskar van der Hallen: Beschouwingen over de roman in Holland en elders(Naar aanleiding van een Duitsch-Hollandsche roman) Al wie, uit beroepsplicht of ingeboren belangstelling, tijd vindt om de hedendaagsche romanliteratuur van eenigszins dichtbij te volgen zal dikwijls geneigd zijn, in dit verband, te spreken van een typisch sociaal verschijnsel. De romanproductie als een onmisbare behoefte in het leven van millioenen menschen in alle landen, zoowel als sportieve, politieke en andere recreatie's; daarin ligt voor de literatuur a priori niets vernederendst Maar waar haast iedereen met zéker instinct de grenslijn zal trekken tusschen conventionneel amusement en het zeldzame object dat hij voelt als geestelijke inspanning en persoonlijke verrijking, zal men toegeven dat het meerendeel der romans (met terzijlaten der amusementsliteratuur) niet bijdragen tot de blijvende waarden van het leven. De ethische grenzen laten zich zoo prettig verdoezelen in deze boeken, en de schoonheid die een ondeelbaar oogenblik treft, om blijvend te verblijden, is al te zelden levenskrachtig en echt. Zoo mogen we zeggen dat romanschrijven een nuchter vakmanschap geworden is. Maar we zullen ons niet verder druk maken over de sociologische indeeling dezer ci-devant onburgerlijken. Zooveel is zeker dat de meeste, vooral de succes-schrijvers, bliksems goed weten wat van hen verwacht wordt, of ze zichzelf en hun tijdgenooten een wisselenden spiegel voorhouden, of ze het grijze aldagsleven laten bekijken door het prisma van een romantisme dat nooit zijn effect mist. Exotisme en psychische afwijkingen zullen het nog wel 'n tijdje doen. Tegenover deze bende industrieelen, naast de vele schrijvers met onbetwistbaar talent en enkele goede boeken, staat de arbeid der groote dichters die telkens den mensch herscheppen in het tijdelooze licht. Hun werk mag dan 'n poosje verscholen blijven tusschen dit van minder begaafde collega's waarmee het een bedrieglijke uiterlijke overeenkomst vertoont, op den duur zal geen enkel groot boek zijn universeele waardeering ontberen. Zoo wreekt zich b.v. Grand Meaulnes elken dag over talrijke producten van vooze inspiratie en precieuze schrijfkunst. Een summaire kijk op de literaire oogst in de verschillende landen overtuigt nu nog evenzeer van de specifiek nationale differencieering als twee eeuwen geleden. De Fransche roman verschilt grondig van de Hollandsche, en evenver staat de Italiaansche roman van de Russische, | |
[pagina 78]
| |
omdat in al deze landen de tallooze accidenteele vormen die het beeld van het leven uitmaken, er de eigenheid en verscheidenheid van aangeven. Zoo vormt het Fransche boek een aparte wereld. In duizend en een romans ontwikkelen de Fransche schrijvers met talent en subtiel gescherpte zinnelijke vermogens immer dezelfde sensitieve schema's. Globaal genomen geeft hun kunst geen aanleiding tot hooggestemde bewondering. Tachtig per honderd der auteurs die aanspraak maken op een zekere ‘standing’ laten hun fantazie verloopen in onvruchtbaar avontuurschap waarbij alleen hun ingeboren zin voor harmonie hen van het pathologische weerhoudt. Aldus krijgen we in het meerendeel der fransche society-romans het schouwspel van een totale uitputting en verwording der scheppende emotieve krachten, en in de beste, een vlucht in de idee die dikwijls genoeg hopeloos en onvruchtbaar blijkt. Men zou hier enkele namen kunnen stellen als E. Jaloux en Marc Chadourne tegenover deze van E. Estaunié en Malraux; er zijn er allicht een honderdtal meer die de werkwijze en het levensinzicht van den doorsnee-romancier typisch illustreeren, maar het moge volstaan anderzijds te weten dat er naast de twee laatst geciteerden, nog vele Fransche schrijvers zijn die niet alle zedelijke motieven verbannen uit hun aesthetisch bewustzijn en die bewijzen dat de fransche spiritualiteit nog niet aan uiteindelijke decadentie toe is. Met de Engelsche roman is het anders gesteld (we herhalen, het gaat hier om het algemeen aspect). Het overwicht van de Engelsche roman op de internationale boekenmarkt, een feit dat niet zoo gauw zal veranderen, is door vele omstandigheden te verklaren. Sedert anderhalve eeuw dat hij de wereld rond reist en niet weinig bijdraagt tot verspreiding en handhaving der anglo-saxische levensopvatting, is hij niet noemenswaardig van zijn oorspronkelijk karakter afgeweken. Weliswaar ontstond er de laatste decennia een nieuw genre voor de consumptie der uit het analfabetisme bevrijdde massa, het genre der detective-romans en magazine-stories, maar dit heeft minder belang: ieder middelmatig ontwikkelde in Engeland heeft zijn eigen degelijke lievelingsauteurs waarin hij de echo vindt van zijn persoonlijke verbeelding en beleving. Het maatschappelijk kader waarin deze romans zich afspelen is in zijn steriotypie al te zeer gekend om er hier verder op in te gaan, en wat hun moreele zijde betreft, we zouden deze durven formuleeren als volgt: van den ongodsdienstigen mensch heeft het Engelsche geestelijke klimaat gemaakt wat er van te maken is; dit kan niet anders dan als hooge lof worden geïnterpreteerd. Een eeuwenlange, zorgvuldig gevrijwaarde traditie heeft sommige typische deugden | |
[pagina 79]
| |
gekweekt als ‘straight forwardness’ en ‘moral cleanness’ die zoo diep in het bloed zitten dat een Engelschman uit alle lagen der samenleving de illuzie kan volhouden dat de mensch ten slotte niet zoo'n ellendig samenraapsel is van ondeugden. Ondeugden die dan vooral des te afschuwelijker zijn naarmate ze geafficheerd worden. Aan dergelijke voorstellingen, prettig verteld en met den onmisbaren zachten humor doorzond, verwarmen en verheffen zich elken dag millioenen engelschsprekenden in alle werelddeelen. Nemen we b.v. William J. Locke, wien een groote populariteit niet in den weg zit om zeer goede romans te schrijven. Niettegenstaande zijn originaliteit en zijn brillant verteltalent verschilt zijn romanconceptie niet merkelijk van deze der meeste story-tellers. Het lijkt au fond zeer eenvoudig: hij stelt de ‘gentleman’ tegenover schijnbaar onoverkomelijke moeilijkheden (in feite zijn ze ook onoverkomelijk), tegenover onverwachte wendingen van het leven, tegenover het brutaalste noodlot. De held zal veel verliezen, maar nooit zichzelf, want hij is beter dan de wisselvallige natuur en de losgeslagen infernale krachten: hij is en blijft dé mensch, dat wil zeggen: de Angelsaxer, want anderen zijn dezen naam ten slotte toch niet heelemaal waardig. Deze specifiek-Engelsche tragiek ontsnapt in zijn détails wel eens aan onze barbaarsche zinnen, maar ze is er niet minder reëel om; ook is hun reactie anders, hun ontroering van een ander slag: ingekeerd en wijsgeerig in beheersching. Deze ietwat wijdloopige inleiding was niet overbodig nu we een onderzoek willen doen naar de karakteristieken van den hollandschen roman. We laten hier de Zuid-Nederlandsche productie terzij, niet als onbelangrijk, maar als te weinig perspectieven biedend; het is immers klaar dat de romankunst alleen rechtmatig kan beoordeeld worden in hare algeheelheid, d.i. als zij alle facetten van een evenwichtig ontwikkelde gemeenschap doet stralen, en voor deze bewuste eenheid is het geestelijk niveau in Vlaanderen vooralsnog te laag. Maar in Holland is het anders gesteld. Daar leeft een groote massa alzijdig ontwikkelde menschen in een relatief klein land[:] er is dus ook een teveel aan literair-mondigen die den drang voelen voor zichzelf en voor hunne omgeving bezinning te zoeken in de objectiveering der kunst. En daar het hollandsch temperament in eerste instantie lyrisch en beschouwend is (met 'n tikje overdrijving mag men zeggen dat ieder Hollandsch auteur iets heeft van 'n beschaamde profeet) kan men licht vermoeden dat de Hollandsche roman opvallende eigenschappen moet bezitten. Jammer genoeg komt het buitenland er zelden toe deze eigenschappen te waardeeren, en niet zonder reden. Want de eigen | |
[pagina 80]
| |
onmiskenbare sfeer die rond de meeste Hollandsche romans hangt, prikkelt niet tot gemakkelijk enthousiasme, en vermindert in zekere mate zijn bekendheid buiten de grenzen. Vele boeken van onze Hollandsche volksgenooten lijken verrassend op verzorgde schoolopstellen: men mag er tien lezen na elkaar maar daarna herinnert men er zich niets meer van, er blijft alleen over een vage onprettige sensatie en een hevig verlangen naar de lectuur van Kees Meekel en Den Doolaard. In Holland leeft men te dicht op elkander; er is bij de schrijvers geen evenwicht tusschen hun geestelijk-internationale orientatie en de enge begrenzing van hun kultuurland. Er is in het Hollandsen geestelijk landschap een gebrek aan achtergrond, dat voor de beste auteurs een handicap blijkt te zijn om het leven in zijn verscheidenheid vast te leggen en zijn nationaal klimaat te vrijwaren. Elke roman is een minutieus commentaar bij de oprechte en hevige, maar zelden ontroerende strijd der hoofdpersonen tegen onrecht, sleur en geestelijke stagnatie, bij het niet-aflatende streven naar bevrijding en evenwicht. De energieën evolueeren immer binnen hetzelfde kader en blijven dikwijls verliefd op hun grijze gevangenis: er is toch nergens een uitkomst die niet ook de vaderlandsche lucht geven kan. En voor het groote sukses dergenen die zich bevrijd hebben van deze nationale eigenaardigheid om een grootere wereld te ontdekken, moet dan ook geen verdere verklaring gezocht worden: we bedoelen hier Fabricius, Helman, Slauerhoff en in zekere mate Scharten-Antink en Van Schendel. Maar over het meerendeel der Hollandsche boeken hangt een waas van eenvormigheid en bedachtzame voort-gang die bij voorbaat alle verrassing uitsluit. De intrigue verloopt gelijkmatig, groeit verticaal, belandt rustig waar ze zijn moet en eindigt meestal met een onbewuste didactische nasmaak. Hoe ware het anders mogelijk in een land waar alle noodzakelijke en overbodige levensvoorwaarden zoo volmaakt georganizeerd zijn dat er niets aan het toeval is overgelaten? Daar zou de uitvinder van het goedgeformuleerde ‘vivre dangereusement’ zelf veroordeeld worden tot een lang en hoog-verzekerd leven. Men kan in de Hollandsche roman vele hoedanigheden bewonderen, maar men zal hem zelden liefhebben en herlezen. Zijn lectuur geeft ons geen sterkend ruimte-gevoel, geen bitterzoete beklemming om de mysterieuze gang van het leven, om het onoplosbare raadsel der ziel. Bij uitzondering gevuld met brutale erotiek en onverteerbaar mysticisme (o mevrouw van Wijhe-Smeding!) ontmoeten we gelukkig op vele bladzijden een bizondere schoonheid die van het Hollandsen landschap overstraalt op de harmonie van het Hollandsen leven. Maar iemand die | |
[pagina 81]
| |
er in zoekt wat hij van het werk van een kunstenaar verwacht: zich bevrijd te gevoelen en te ademen in een ándere wereld die ook hier beneden aan de dichters is gegeven, die komt veelal bedrogen uit. Maar het is waar, in Holland schrijven de dichters geen romans, maar de vele anderen die zoo uitstekend Nederlandsch onderricht hebben genoten en zichzelf ‘niet onbelangwekkend’ zijn gaan vinden. Dit geldt voorzeker niet voor het werk van auteurs als Aart Van der Leeuw, E. Zernike, Marie Koenen en anderen, maar voor vele geesteskinderen van Boudier Bakker, Ammers-Küller en ontelbare veelbelovende beschermelingen van het onvolprezen Hollandsen uitgeversbedrijf. Dit in-zich-gekeerde, verticale karakter van den hollandschen roman wordt typisch geïllustreerd door het pasverschenen boek van Huebner: Satan im Tulpenfeld.Ga naar voetnoot(1) Deze te 's Gravenhage wonende Duitsche schrijver houdt blijkens zijn voorgaand werk en zijn belangstelling voor de Vlaamsche mystiekers, vooral zijn aandacht gevestigd op de geestelijke stroomingen die ten allen tijde het Nederlandsch en Germaansch kultuurgebied doorkruist hebben. Hij staat met ontvankelijke zinnen tegenover de verborgen krachten die op onnaspeurbare wijze in ieder mensch werkzaam zijn en zijn lotsbestemming beïnvloeden. Dat Huebner in zijn nieuwe omgeving stof en inspiratie moest vinden voor een nieuw boek, was te verwachten. De ontelbare vereenigingen in Holland die den zin van het leven, die kracht en solaas zoeken in spiritisme en theosofie; het wezen van het protestantsch geloof gebaseerd op vrijheid van onderzoek, dus op de verfijning van het geweten en op een toegespitst intellectualisme, het gevolg hiervan: de compliceering van het innerlijk leven en de verdrooging van alle vitale bronnen; dit geestelijk beeld van Holland waaraan ginds haast niemand ontsnapt, moet dezen Duitscher zeer getroffen hebben. En in ‘Satan im Tulpenfeld’ beproeft hij een synthese dezer geestesgesteldheid te maken. De intrigue is vooral innerlijk: het gaat om een broer en zuster die worstelen om los te komen uit den druk van een erfelijkheid die de zuster tot waanzin heeft gedreven. Daarbij komt hun beider innerlijke verbondenheid de genezing bemoeilijken; zoodra hij zijn geestelijk evenwicht en zijn liefde tot het leven heeft weergevonden (hier speelt de nieuwe gemeenschapsidee een groote rol) betert ook haar toestand. Tot ze de rust hervindt in een karmelietessenklooster te Brugge, hoewel ze niet katholiek is, evenmin als haar broeder. Voor ons mag dit laatste zonderling lijken, in den gedachtengang van den schrijver is het dit | |
[pagina 82]
| |
niet. Het was hem te doen om de geestelijke zwerftocht na te speuren van zielen die onweerstaanbaar naar klaarheid, evenwicht en sereniteit streven omdat hun inzicht zuiver is en omdat ze onwankelbaar zijn in hun erkenning der hoogste Macht. De gedachtengang van dit boek raakt geen dogma noch een der bovennatuurlijke middelen die God langs de kerk ter beschikking zijner kinderen stelt. Het is dus geen essentieel geloofsprobleem zooals behandeld wordt in talrijke romans van ‘zoekers’ in protestantsch Holland, maar deze ademen meestal met de oprechte, milde blijheid die dezen roman in hooge mate lezenswaard maakt. Ook van uit een anderen gezichtshoek is het boek van Huebner belangwekkend. Het blijkt nl. dat deze schrijver goed vertrouwd is met de ‘völkische’ ideologie die een uitvloeisel en motiveering ‘post factum’ is geworden van het nazisme. Of moet men bij Huebner eerder gewagen van een ambiance die op den duur op alle geesten haar rechten doet gelden? Dat hij zijn sympathieën niet verduikt en een goed inzicht toont te bezitten in het sukses van Mussert kan niemand hem verwijten; het tegenovergestelde is àl te goedkoop geworden nadat de heer Ter Braak alle hulpmiddelen van de ‘menschelijke waardigheid’ en van het steilste egocentrisme tegen deze gevaarlijke afgoden der ‘onintelligentie’ heeft uitgeput. Waarom zouden we de beteekenis ontkennen van een levenscheppende gemeenschapsidee zooals Huebner ze met een paar woorden omlijnt: ‘Aufrüttelung des ganzen Daseins, Begeisterung, Zusammenschlusz’? Echter zal een kunstenaar zulks ondergaan van benedenaf, zijn scheppend en analyzeerend instinct moet er zich vrij, maar begrijpend kunnen boven verheffen. De kern van het boek vindt men weer in het thema waar Huebner het geestelijk leven in Holland vergelijkt bij een zorgvuldig afgelijnd tulpenveld; alles is er zoo monotoon en vervelend dat de menschen gevaar loopen toe te geven aan de influisteringen en de vreemd-zwoele bekoringen van den Booze. De duivel verliest het spel, maar, zich wrekend, slaat hij zijn slachtoffers met waanzin. Een niet onaardig symbool voor de veel voorkomende neurose in Hollandsche intellectueele kringen. Ten slotte, het mag waar zijn dat het nationaal-socialisme ook in Holland geroepen is om veel goed te doen, toch moet men zich wachten een en ander in àl te nauw verband te brengen. Maar kan men anderzijds ooit nauwkeurig weten welke wisselwerkingen er bestaan tusschen de intieme overtuiging van het individu en de slagwoorden van een hernieuwende massa-beweging; tusschen den ‘soevereinen’ geest en de zich-opdringende levensvormen die, zij het slechts een ephemere omwoeling van het uitzicht der dingen hebben gerealizeerd? |
|