loenscht om te zien of deze hem met welbehagen aankijkt, maar zooals een getrouwe knecht, die den akker bewerkt opdat de kinderen van het volk brood zouden bekomen. Die niet naar zijn handen ziet, of men hem looft, maar naar den akker, of hij vruchten draagt. De Meester kan veranderen, maar de akker blijft.
En als ik rondkijk - voor u, mijn jonge broeder, want ik zelf heb mij uit de lawaaiende wereld teruggetrokken -, dan doet het mij pijn te zien wat er hier in mijn omgeving geschiedt. Daar zijn al diegenen, die de goedkoopste begeerten van de menschen kennen, de lust der zinnen, en die van de bordeelen der stad en van hun eigen ziel vertellen, opdat zij veel genoodigden zouden vinden bij dit gerecht van hun tafel. En opdat men hen niet met verachting zou nawijzen, doen zij alsof zij onder al deze voorvallen lijden, alsof zij als Dante door deze hel van menschelijke ontucht schrijden, om den tijd zijn masker af te rukken, om de wereld een spiegel voor te houden, opdat zij ontwaken zou en verschrikken voor haar eigen gelaat. Maar in 't geheim voelen zij zich niet onpasselijk bij dezen omgang, zooals een verdorven zedenpolitie die uit een treurig ambt een grijnzend genoegen maakt. En zij verspillen hun gaven als een schaamtelooze knecht, die de meiden bijroept als hij de dieren laat paren.
En er zijn andere, die hun zaad in den haat uitstrooien en niet om Gods wil schrijven, maar om wille van een menschengroep. Zij zijn als booze grijsaards, die jonge knapen dronken maken opdat zij tegen elkander hun arm zouden verheffen.
En er zijn anderen, die te laf zijn om te haten, en die hun pen niet in bloed maar in venijn doopen. Die als het gepeupel door een heerenhuis rumoeren en van de wanden rukken wat voor hun kleine ziel een verwijt is: schoonheid en ouderdom, adeldom en verleden. Totdat de wereld zoo gemeen geworden is als zij zelf, zoodat zij kunnen zeggen: ‘Nu zijn we thuis’.
En er zijn de jongeren, mijn lieve broeder, die de wereld met zichzelf laten beginnen. Die niet vragen of hun werk noodwendig is, maar zich alleen afvragen, of al wat vóór hen bestond, noodwendig was. Bij voorbeeld de voorouders, of de dieren, of de godsdienst, of het erbarmen. Die op 25-jarigen ouderdom de biographie van hun slaapkamer schrijven en met beide handen hun troostelooze naaktheid toonen, als zieke grijsaards bij de open ramen van hun binnenplaats.
En om al dezen, mijn lieve broeder, deze souteneurs der kunst, drummen duizenden, die souteneurs van deze souteneurs zijn, aanbrengers van