| |
| |
| |
Prisma
Een Vlaamsche gebeurtenis!
Er is te Brussel op een vergadering van Vlaamsche literatoren, hevig en moedig geprotesteerd tegen ‘de mishandeling van de Nederlandsche taal op de Brusselsche wereldtentoonstelling’. Dat hevig en moedig protest werd uitgelokt door een speciaal daarvoor geprepareerde spreekbeurt. Die spreekbeurt werd gehouden door Z. Exc. Marnix Gijsen. Maar Marnix Gijsen heeft gedurende heel 't verloop der tentoonstelling - dus tijdens de bewuste ‘mishandeling’, van April tot November - gezwégen met de hem eigen stoïcijnsche hardnekkigheid. Nu 't boeltje van den Heysel gesloten is, en 't slachtoffer â?? in casu: onze Nederlandsche taal - begraven, zingt Marnix, tusschen moka en sandwich, zijn lijkbiddersjeremiade. De moed kwam, naar gewoonte heel laat bij hem boven, en nóg was 't te vroeg, want K. Huysmans antwoordde in zijn gazet: de schuld der taalverminking is minister Van Isacker aan te wrijven! Moedige Marnix moest gauw zijn baas verdedigen - en meteen zijn emplooi. Neen, de schuld zit bij een voorganger van Van Isacker. Toen kwam Van Cauwelaert in 't gedrang!... 't Angstzweet brak onzen Marnix alle poriën uit. Neen, Van Cauwelaert was 't ook niet. Er is ten slotte een formuul gevonden: de schuldige is onvindbaar. Marnix zucht: 't is nog goed afgeloopen, maar in 't vervolg speech ik niet meer, tenzij over de familie Edelwater. 't Leven is moeilijk in Vlaanderen!
| |
Nog een Vlaamsche gebeurtenis!
De Vlaamsche volksvertegenwoordigers hebben besloten in 't vervolg het Nederlandsch te gebruiken in 't parlement! Onze beschouwingen daarbij:
1) | Hoe is 't mogelijk dat Vlaanderen niet omgevallen is van 't verschieten? Cooremans grimlacht in zijn baard. |
2) | Wie beweert daar nog dat we niet vooruitgaan? Wanneer onze députés bij de honderd-en-vijf-jarige viering onzer glorieuse ‘onafhankelijkheid’ - dàt is ook een smoesje! - tot het besluit komen dat zij hun eigen taal gaan gebruiken in 't parlement, en daarbij een keel opzetten van bewonder-ons-asjeblief, moet Vlaanderen dit feestelijk vieren! Zoo 'n gebeurtenissen, à rato één per honderd-en-vijf jaar, voeren ons onvermijdelijk naar den slottriomf. Maar hoeveel generaties zullen er, in dat tempo, nog krepeeren eer die triomf behaald is? |
3) | Dit parlementair besluit wordt echter niet toegepast tegenover eerbiedwaardige lieden als Poncelet, Fieullien, enz., We moeten gentlemen zijn, wat? Poncelet bevestigt al zes jaar lang zijne spijt over zijn Vlaamschonkundigheid. We zijn tot schreiens toe bewogen... |
4) | De Vlaamsche voormannen spelen zelf vertaler voor Waal en Brusselaar. Belges, soyons unis! |
5) | Hoeveel Vlaamsche parlementairen zijn in staat een zuiver Nederlandsch te spreken? O dat dialectenmekka der Wetstraat? |
| |
| |
| |
En nóg Vlaamsche gebeurtenissen in spe!
We hebben vernomen dat ieder Vlaamsch volksvertegenwoordiger een eigen weekblad gaat uitgeven, buiten alle politiek. 't Eerste is reeds verschenen. Dit initiatief heeft absoluut niets te maken met de aanstaande verkiezingen. 't Is heel eenvoudig het gevolg van een teveel aan geld.
| |
In memoriam Prof. Dr. Lodewijk Dosfel.
Elk volk pleegt de geboorte-en sterftedata van de groote figuren die tot zijn geestelijke kultuur bijgedragen hebben, plechtig te gedenken. Herinneringsreden, krantenartikels, foto's, radiotoespraken worden gemobiliseerd; men buigt voor hun graf, men proklameert hun naam tot nationale symbool, hun uitspraken worden gevleugelde leuzen en slagwoorden. Mannen die door hun hoogstaand leven, door hun politiek doorzicht, door dat bizondere in hun wezen dat hen toeliet het groote tooverwoord te spreken waarop de jeugd van gansch de wereld wacht: ‘ik weet de weg, volgt mij!’ en waarvan de herinnering groeit tot een mythe: zij zijn het die na hun dood de volksgemeenschap bewustzijn en trots geven, de jeugd geloof en houvasten, meer dan alle bazuingeschal, troepenparades en heilden-leider-gebrul. Professor Dr. Lodewijk Dosfel was tegelijk een geleerde, een dichter, een hoogstaand politiek leider, een heilig kristen; hij was bovendien iemand die men ketenen om de polsen gelegd heeft en tot tien jaren dwangarbeid veroordeeld - de dosis voor sluipmoordenaars - omdat hij doorheen alles trouw bleef aan een hoog beginsel. Ketenen, galeien; een regiem dat den mensch vlug en geluidloos doodt. ‘Er is niemand onder ulieden, die waard is de schoenriemen van dezen man te ontbinden’ getuigde Cyriel Verschaeve van hem ten aanzien der rechters en gezwoornen. ‘Laat ons allen onszelf onderzoeken, zoovelen als wij zijn, en toezien of we reiken tot halve gestalte van deze’ zegde Professor Persyn aan zijn graf. Den derden Kerstdag van dit jaar zal het tien jaar geleden zijn dat hij stierf, den stillen, sensatieloozen dood van wie men tijdig ‘voorwaardelijke vrijstelling’ gunde om te voorkomen dat hij sterven zou in het gevang. Zullen we op 27 December in de kranten lezen: ‘Heden overleed tien jaar geleden professor Lodewijk Dosfel, het symbool van Vlaanderens hoog idealisme en trouw aan een beginsel’? Ik twijfel er aan.
Laat dit in memoriam van dit jonge tijdschrift het getuigenis zijn van de hulde en de vereering van het jonge Dietschland voor den grooten, eenzamen doode, in wien het zonder voorbehoud kan gelooven, een der zeldzamen van wie men het leven in zijn geheel aanvaarden kan, zonder kleinheid en schaduwen op den koop toe te moeten nemen. Schuldig is het geslacht dat zijn grooten vergeet... E.v.d.H.
| |
Hoerra-katholicisme en realiteit.
Te Brussel zijn in Augustus honderdduizend kajotters (in wiens brein is dat afschuwelijk woord ontstaan!) en patronaatjongens bijeengekomen; de historische verhouding van tachtig procent Vlamingen werd door de Algemeene Proost verwelkomd in het Nederlandsch en verder toegesproken in het Fransch; de honderdduizend hieven een spreekkoor aan dat,
| |
| |
naar men zegt, zich gunstig onderscheidde van de brulkoren welke bij dergelijke gelegenheden plegen gewoonte te worden. Zijne Eminentie zegende de jongelui, en in gansch de pers is men het er over eens dat het katholicisme sedert dien dag in ons land nieuwe, triomfantelijke en zegenrijke banen bewandelt. De realiteit? Het onderwijs in dit katholieke land is in handen van vrijdenkers (o, N.I.R.-kultuur!); de voornaamste ministeries: leger, sociale voorzorg, rechtswezen en cultus, alles in handen van vrijdenkers; het bestuur onzer groote steden, Antwerpen, Brussel, Gent: in handen van vrijdenkers; alle mogelijke hoogere administratieve kaders, zelfs in de katholieke ministeries, grootendeels in handen van vrijdenkers; een jeugd die elken dag meer en meer houvasten verliest; de Kerk wier greep op de massa elken dag losser wordt, een generatie die elken dag minder en minder gelooft dat de Kerk in staat is tot een diep ingrijpen in de chaotische verwarring dezer tijden. Kerken die 's Zondags leeg blijven en een Katholieke Aktie die hoofdzakelijk berekend is op activiteit naar buiten, en de illuzie koestert door een sterke organisatie binnen te dringen in het geestelijk rijk der zielen; die onbewust is van het historisch feit dat sterke-organisatie-manieën te allen tijde het eerste symptoon geweest zijn van ontbinding. Pers, film, literatuur, kritiek als katholiek georganiseerd garandeeren nog geen bezieling, geen scheppend vermogen, geen teknisch kunnen.‘Defensief’ zegt men stil, maar hardop schreeuwt men: ‘Offensief!’ Men zet een kampanje in tegen een groot socialistisch sensatieweekblad dat met knappe Hetzeartikels en teknisch-hoogstaande foto-montage bezig is diepen vat te krijgen op de massa. Men vergeet echter dat de eenvoudige logica en het ongecompliceerd gezond verstand dier ‘massa’, deze fotomonteerders en journalisten helaas tachtig keeren op de honderd in het gelijk stellen. Is de eeuwige waarheid
van Gods Kerk dan minder dan de tendenzieuse anekdoten der vrijdenkerspers? Tegenover de ontzettende logica van het Hetzeblad ‘Voor Allen’ speelt men het slagwoordenbladje ‘De Waarheid’ uit, achteraf ‘commercieel’ aangevuld door het uitgebreid familie-weekblad van een vooraanstaande figuur uit de ‘ekonomische politiek’ van dit land. Als wij de eenigen zijn in Vlaanderen die dit luidop durven zeggen, laten wij dan, jonge katholieken, het scheldwoord ‘anti-klerikaal’ als een eeretitel en een kompliment op onze jaskraag spelden; anderen zullen het toch niet doen, - om Paul van Ostayen na te zeggen.
L.D.
| |
Bij een mogelijke brand in de fichen-kast van Joris Eeckhout.
Vlaanderen zal het nog ver brengen in 't vak van de ‘heroworshipping’. Het verschil tussen de kangeroe uit de Zoo en den Vlaamsen Literator wordt in alle geval met de dag kleiner. Het moet erkend een kangeroe en een Literator zijn beide curieuze wezens. Wie vatbaar is voor verbazing kan hun raadselachtige en buitenissige doenwijze niet anders gadeslaan, dan met een open-gevallen mond en dito-gespalkte ogen. Maar het verschil - want verschil is er nog, gelukkig- of ongelukkiglijk, dat
| |
| |
maak ik voor het ogenblik niet uit - het verschil, zeg ik, bestaat hierin dat de kangeroe minder blijken ervan geeft dat hij door de nieuwsgierige belangstelling van het publiek ergens in z'n vel aangenaam gekitteld wordt, niet zal antwoorden op de vraag, wat hij zou doen als z'n hok in brand stond en niet zal te verklaren krijgen hoe hij schrijft, omdat hij niet schrijft; terwijl de Vlaamse Literator een hoge borst opzet over z'n curiosumwaardigheid en er wel voor zorgt de goede indruk nog te versterken door een onzin van antwoorden, die ons in de handen doet kletsen en ons kinderlijk-verbaasd doet uitroepen: wat een schepsel toch een Literator is!
It's a long way to Joris Eeckhout. Maar ik kom er wel. Eerst moet me nog van 't hart dat ik de vraag: ‘welke boeken zoudt ge eerst redden als uw bibliotheek afbrandde’ (ze dateert van een tijdje her), dat ik deze geestige vraag liever aan kritici dan aan schrijvers had gesteld gezien. En ik vind het bepaaldelijk donders-jammer dat Joris Eeckhout niet met deze vraag geconfronteerd werd. Dat is nu eens een man van wien ge niet op voorhand kunt weten wat hij in verondersteld geval zou doen, tenzij waarschijnlijk... in nesten zitten. Misschien zou voor hem de vraag wel enigszins anders gedraaid moeten worden, in ieder geval het woord ‘bibliotheek’ moeten vervangen worden door ‘fichesmagazijn’; maar dat zijn détails!
De schrijvers hebben tenslotte niet zoveel te verliezen bij zo'n brand, ook al zien ze hun eigen kinderen (geestelijke) de vlammen ten prooi (voorwaar een diepe smart voor 't weke vaderhart). Nu de boekhandel is er ook nog. Maar Joris Eeckhout! Slaagt hij er niet in z'n fiches op het droge (bij manier van spreken) te brengen, dan worden niet langer litteraire profielen geboetseerd, aktualiteiten vertoond, dan gaat de wijze kriticus voor onafzienbare tijd dood.
Gij, die dorstig zijt naar bibliografie, gaat tot de kritiek van Joris Eeckhout en ge zult er vinden een mijn van namen en citaten. Joris mag het hebben over een gedicht, een roman, een beweging, n' importe gelijk wat, hij weet u telkens met een behendigheid die ge niet anders dan bewonderen kunt, een geleerd woord van een of ander beruchtheid uit de wereldletterkunde op te diepen. “Ge vraagt me naar m'n oordeel over het ekspressionisme, over ‘la poésie pure’? Vraagt ge er niet naar? Ik zeg het u toch, maar wacht even. Ha, hier zijn m'n fiches”. En de citaten gaan ne gang.
Ge leest ergens boven een kapittel de naam van Felix Timmermans; ge sluit even 't boek en bedenkt dat Joris het lastig gaat krijgen met dezen natuurmens, die dan toch met geleerdheid en theorieën niets uitstaans heeft. Hoop en vrees ravotten door uw hart. Hoop dat ge nu eens een persoonlijk brokje kritiek zult krijgen; vrees, dat Joris iets zal zeggen zonder iets te zeggen te hebben. Genoeg meditatie, ge opent het boek en... staat perplex. Ge kijkt nogeens naar boven, ja, ‘Felix Timmermans’ het staat er, in grote letters, ge herleest de inzet, het staat er ook: ‘Er is feitelijk niets nieuws onder de zon... Salomo reeds beweerde 't en, op dit stuk, werd hij, zelfs door de mo- | |
| |
derne, wetenschappelijk-flinkst-uitgeruste uitpluizers, niet in 't ongelijk gesteld’. (Litt. Prof. 1925 blz. 286) En zo draaft hij dan door om met paragraaf 3 te belanden bij de gedachte, waarover hij het feitelijk hebben wil: ‘Reeds Plato en Aristoteles leerden, dat de kunst uiteraard bestaat in een navolging der natuur’, (id.) om dan verder te beweren dat ‘navolging der natuur’ hier ruim dient opgevat en dan de toepassing te maken op ‘De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt’, waarin ‘niet één zet voorkomt, waarbij dient aangemerkt: ‘zoo iets kan niet gebeuren’ (289); want Aristoteles zegt ‘tot het domein van de kunst behoort niet alleen wat gebeurde, maar al wat gebeuren kan’ (304); dus ‘De Pastoor’ van Timmermans behoort tot het domein van de kunst (roef, het ei ligt er, eindelijk). Bij dit ei krijgen we dan nog een vijftiental blz. Inhoudsopgave als toespijs, plus een vergelijking met Claude Debussy, een citaat van Heine en verder de namen van Maritain, Herodotus, Prinsen, Hardy, Meredith, Ward, Kipling, Panter-Downes, Radiguet, Verhaeren, Maeterlinck e.a.. Dus eerste punt: de virtuositeit van Joris staat buiten kijf.
Joris is ook moedig, want z'n methode sterk. Karel Van De Woestijne? Kom hier, zegt Joris, dat ik dien zonderling d'er is onder neem. En hij trekt er aan, met een moed, die ons voor de zoveelste maal bewondering afdwingt. (Ge hebt u bij hem voortdurend paraat te houden voor bewondering.) Hij bewerkt dus Van De Woestijne (ieder is vrij hier het beeld bij te denken dat het best met z'n aard overeen komt, de sportieve niet uitgesloten): voor 4/5 omschrijving van het werk van den dichter, daarbij de gebruikelijke vergelijkingen en citaten en wat er dan nog overschiet aan zgn. beoordeling (als er wel iets overschiet) heeft m'n brein de moeite niet waard geacht om te onthouden.
Daar zijn ogenblikken dat Joris warempel op hol slaat, als een ezel waar met al de moeite van de wereld geen tegenhouden aan is. Gevoelig, als een stier voor een rode zakdoek, is Joris voor een onderwerp van theoretiserende aard. En 't ergste is maar dat in zijn ogen haast alle onderwerpen van die dolmakende aard zijn, cfr. boven Timmermans. Maar een unicum blijven toch de ‘Litteraire Aktualiteiten’. (Voor wie het soms interesseren mocht kan ik verzekeren dat er wel 200 fiches op te maken zijn uit dit boekje van een 100 blz.) Nu kan ik niet nalaten er een blz. uit over te schrijven; blz. 13: ‘Enseigner, schrijft Bremond, raconter, peindre, donner le frisson ou tirer des larmes, à tout cela suffirait largement la prose, dont c'est aussi bien l'object naturel. Impure, en un mot, l'éloquence, entendant par là non pas l'art de beaucoup parler pour ne rien dire, mais bien l'art de parler pour dire quelque chose. Et, sans doute le vers de Boileau dit toujours quelque chose, mais ce n'est pas pour si peut qu'il est poésie. En sa qualité d'animal raisonnable, le poète observe d'ordinaire les règles communes de la raison, comme celle de la grammaire; non en sa qualité de poète. Réduire la poésie aux démarches de la connaissance rationnelle, du discours, c'est aller contre la nature même,
| |
| |
c'est vouloir un cercle carré’. (La Poésie pure, blz. 22)
‘Hoe verkeerd dan ook, vanwege Lamartine, te getuigen: ‘Je vois se réaliser ce que j'avais toujours senti, que l'éloquence était en moi plus que la poésie, QUI N'EST QU'UNE DE SES FORMES’. (uit een brief aan Virieu, anno 1935).
‘Ook de uitlating: “la poésie est de la raison chantée”, is van hem’.
‘He must be blind, - aldus Edgar Poë - who does not perceive the radical and chasmal differences between the truthful and the poetical modes of inspiration...’. (ibid., blz. 37)
‘En ge waagt niet Marcel Proust, met het oog op 't wondere vers: “La fille de Minos et de Pasiphaé” van “ces vers d'autant plus beaux, qu'ils ne signifient rien du tout” (ibid., blz. 116)?’
‘Het poëtisch element dus: een apologie van het non-sensikale? Zachtjes aan! Niet doordraven à la Paul Souday! En zelfs, wat scherper toegeluisterd, dan ook Gravin de Noailles, die, hoe fijnzinnig een dichteres, nochtans, blijkens “une heure avec...” den bekenden hoofdredakteur van “Les Nouvelles Littéraires”, Frédéric Lefèvre, niet heeft gevat, waarom het eigenlijk gaat in Bremond's betoog’.
En daar staat Joris al maar door te examoteren; citaat na citaat rolt uit z'n mouw. Aan blz. 102 loost hij een diepe zucht, rolt zelfvoldaan z'n matten op en kruipt tussen de lakens. Komt hem nu in godsnaam niet lastig vallen en vragen als hij dan wel iets anders gedaan heeft dan knoopjes gelegd tussen de citaten en of z'n lang-lokkig brein wel iets van al die geleerde boeken verwerkt heeft. Joris vertikt het u mee naar z'n fichesmagazijn (Joris' geheim) te nemen, hij slaapt al; hij was zo moe, en zelfs aan de mogelijkheid van een brand denkt hij niet meer. Gelukkige Joris!
Bernard LAUWERS.
Kultuur ontstaat wijl het wezen der dingen zich aan den mensch veropenbaart, terwijl hij er zich, door bereidwilligheid tot overgave, laat door bemachtigen.
(Frobenius)
|
|