Kiel, zegt de tekst, bewerkte het scenario voor den film. We hebben er werkelijk niets van gemerkt. De geschiedenis is zoo zwak aaneengeregen als een boek met vele hoofdstukjes. Een film wordt niet gebouwd als een boek; een draaiboek maken is moordenaarswerk, geen werk voor scriptgirls. De film draagt de onbekwaamheid van deze vrouw als een zware ballast.
In de filmindustrie bestaat de welbekende ‘gag’. Claes nu, die, wat te begrijpen is, niets van film kent, en Kiel, die er, onvergeeflijk echter, nog minder van afweet, hebben gemeend iedere ‘gag’ als een hoofdstuk te moeten behandelen, met inleiding, corpus en slot. Hebben ze nooit gevoeld dat de ‘gag’ een slag in het aangezicht is; iets onverwachts? De ‘gags’ van Claes-Kiel zijn van het eerste beeld der sequentia te doorzien. Als Verscheuren, vóór het kraam van Trees, een koord van zijn voituur smijt, weten we met zekerheid wat er verder gaat gebeuren.
En al de grappen die hier dienst doen zijn zoo oud als de straat. Ik kan het U op een papiertje geven dat Claes, na zijn werk, in geenen deele moe was. Ik maak mij sterk elke grap terug te vinden: het zout in het bier; de klak in den tuba; de geit en de lepel; de stoelgang van Trees en de fleschjeshistorie; de koord en het kraam; het spook; het verkleeden; enzoovoort.
Wie begrijpt tenslotte, hoe een mensch van ±50 jaar, met baard en, fortuin, dit alles in zijn speelziek brein heeft kunnen baren.
Ik wil Jan Vanderheyden een geheim verklappen: bij elke ruwfilmfabrikant, in elke cinéclub, op elk congres voor amateurs-cineasten kan hij smalfilms vinden, door liefhebbers gemaakt, waaruit hij nog alles kan leeren.
Wil Jan absoluut filmen (wat een rechtmatige wensch is) dat hij dit op smalfilm doe, en de vertooningen thuis houde, met C. Kiel, Varewyck en Cortez, tot eigen genoegen. Niemand is verplicht de produkten van Jan te gaan zien, zegt gij. Toch wel, de filmkritieken.
De collegestudent van 14 jaar schrijft slechte verzen en draagt ze op ‘Aan mijn geliefden vriend’; hij maakt slechte teekeningen en onderteekent Miles Christi; Jan is 50 jaar, maakt slechte films en draagt ze op aan het Vlaamsche Volk, zijn werklust en gullen lach. Zooveel naïeve pretentie doet de scheldwoorden op mijn papier ineenvloeien. Juister ware de film opgedragen aan het Vlaamsche volk, zijn onbeschaafdheid en zijn lieve centen.
Want vóór ‘de Witte’ heette Jan, Jean.
Voor de spelers is er nog dit: