Volks-liedjens, uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (5 delen)(1789-1807)–Anoniem Volks-liedjens van het Nut– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De zingende Landman. Wijze: Komt het staal de keij te raken. Vol verrukking, opgetoogen, Juicht, na doorgestane smart, 't Dikmaals zorgend landmans hart, Nu 't zoo lieflijk is aan 't droogen, Daar zulk weêr hem, in 't verschiet, Vruchten van zijn akkers biedt. Mogt ik korts angstvallig zuchten, Deed het strenge winterweer Mij steeds zorgen keer op keer, Voor 't gemis der akkervruchten, Thans verheug ik mij gewis, Daar 't vooruitzigt gunstig is. [pagina 42] [p. 42] Bloeimaand schonk mij blijde dagen, Vrolijkheid was om mij heen; Maar, helaas! die vreugd verdween, Toen ik over kou moest klagen: Zomermaand gaf, in 't begin, Weinig uitzigt op gewin. Maar nu juichen veld en akker; Vrolijkheid heerscht hier en daar; 't Werkvolk voegt zich bij elkaêr, Zingt mij 's morgens tijdig wakker, Daar elk bij het morgenlicht, Zijnen arbeid blij verrigt. 't Malsche gras is thans gesneden, 't Ligt op 't digte zwad ter neer; Dat men 't nu bestendig keer'! 't Grootst gevaar is reeds geleden: Droogt het nog wat naar mijn zin, Ras kan 't dan de schuren in. ô Hoe ijvrig dorscht een ander Reeds het graan, schoon 't klein beschot Iets des landmans hoop bespot: Brengt men 't zuinig bij elkander, Door den hoogen prijs van 't graan, Brengt toch 't Landgoed voordeel aan. Hier en daar hoort men wel klagen, Of 't gewas was mis geleid, Dat de rogge, spelt en weit, Zoo ook 't zaad, niet veel zal dragen: Maar misschien, bij 't gunstig weer, Dorscht de landman nu wel meer. [pagina 43] [p. 43] 'k Ben, dat 's waar, geheel te vreden, Daar niet alles geven kan; 'k Heb mijn deel der vruchten van Menig akker reeds gesneden; 'k Wacht, van 't geen nog komen moet, 't Eén wat slecht en 't ander goed. 1804. Vorige Volgende