Volks-liedjens, uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (5 delen)
(1789-1807)–Anoniem Volks-liedjens van het Nut– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
't Is waar! 't viel somtijds wel eens bang,
Wanneer wij, gansche weken lang,
Naauw 't kostje konden sparen; (bis)
Maar voor de vlijt en zuinigheid
Is een gelukkig lot bereid;
Wij mogten dit ervaren. (bis)
Wanneer ik van den arbeid kwam,
ô! Reine vreugd, die ik vernam!
Dan vloog mijn Els mij tegen; (bis)
Zij droogde, omhelzend, dan mijn zweet;
De maaltijd stond altoos gereed;
Wij dankten 's hemels zegen. (bis)
Nog smaakt de wellust, dien ik dronk,
Toen Els mij 't eerste kindje schonk;
'k Mogt zesmaal dien herhalen. (bis)
En schoon mijn huisgezin vergroott',
Ik vond, voor werk, toch altoos brood;
Niets kon mijn vlijt bepalen. (bis)
Thans zijn mijn jongens groot en sterk,
Mijn meisjes ijvrig in haar werk;
Elk schijnt om 't meest te streven, (bis)
Om voor het gansche huisgezin,
Van dankbre liefde en oudermin,
Het sterkst bewijs te geven. (bis)
| |
[pagina 23]
| |
Een enkle traan ontrolt ons oog,
(Maar ook dan heft zich 't hart omhoog,)
Als wij om 't scheiden denken! (bis)
Of zou hij, die ons lot regeert,
En door ons nedrig word vereerd,
Ons geen herëen'ging schenken? (bis)
ô Ja! dit uitzigt troost en sterkt
Ons, op de baan voor ons beperkt;
Dit doet ons moedig streven! (bis)
Wat lot ons t'zamen dan verbeid',
Wij dragen 't met gelatenheid,
En wagten beter leven! (bis)
1802.
|
|